essays en beschouwingen over kunst en het leven
Moderne Nomade
  • about
  • Essays en Recensies
  • Contact

Bezinning en verbeeldingskracht tussen de Febo en H&M

11/10/2013

0 Reacties

 
Foto
De kunstenaar als wegbereider van een nieuwe samenleving in ‘Call of the Mall’

Commercie en kunst worden vaak gezien als twee tegenpolen die elkaar moeilijk verdragen. Hoewel kunst deel uitmaakt van de markteconomie, past ze meestal niet in een verkoopplaatje. Een goed kunstwerk omarmt de vrijheid om te bekritiseren en te vernieuwen. Artistieke kwaliteit ontwikkelt zich om deze reden vaak los de markteconomie en loopt vooruit op de massa.
Maar terwijl populisme meestal wordt vermeden binnen het kunstcircuit, heeft de kunst zijn publiek wel nodig. Zeker nu de culturele bezuinigingen in werking zijn getreden en talloze expositieruimtes de deuren noodgedwongen hebben gesloten, is het belangrijk dat er nieuwe manieren ontwikkeld worden waarmee de kunst zich kan profileren en onderhouden.
Het advies om ‘commerciëler te denken’ roept bij menig kunstliefhebber gemengde gevoelens op. Is de kunstenaar gedwongen om zich aan te passen aan de marktvraag als hij een groter publiek aan wil spreken? Of zijn er andere mogelijkheden om kunst populairder te maken zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de autonomie van het werk?

De Kunstmanifestatie ‘Call of the Mall’ die deze maand van start is gegaan in het Utrechts winkelcentrum Hoog-Catharijne, kan gezien worden als een goede poging om kunst bij een groot publiek te brengen en tegelijkertijd de kwaliteit van de werken te waarborgen.
Voor de kunstmanifestatie ‘Call of de Mall’ zijn te midden van het winkelcentrum uiteenlopende werken van 25 kunstenaars geplaatst en worden er een zomer lang diverse evenementen en performances georganiseerd. Niet alleen zorgen zij voor een afwisselende kunstroute door het reusachtige complex, maar ook ontstaat er een bijzondere vermenging van argeloze voorbijgangers en geïnteresseerde bezoekers.

Voor de organisatie van de expositie is er samengewerkt met de eigenaren en ondernemers die in het winkelcentrum gevestigd zijn. Hoog-Catharijne dat in de jaren ’70 uitgeroepen werd tot de modernste ‘Shoppingmall’ van Europa, is langzamerhand aan het aftakelen en raakt minder in trek bij winkelend Utrecht. Toenemende populariteit van internetshoppen en de symptomen van de economische crisis vormen de hoofdredenen dat de winkels minder bezocht worden.

Voor de eigenaren van Hoog Catharijne is de manifestatie een manier om het grauwe winkelcentrum tijdelijk een fris imago te geven, terwijl zij zich klaarmaken voor een grote verbouwing. Voor de kunstenaars is ‘Call of the Mall’ een unieke mogelijkheid om in een bijzondere omgeving hun werk op te bouwen en toegang te krijgen tot de duizenden passanten die zich dagelijks in Hoog-Catharijne begeven.

‘Call of the Mall’ brengt met het evenement de kunst dichter bij een groter publiek en werkt samen met de commerciële wereld. De reden dat dit gebeurt, is niet alleen praktisch van aard, maar de organisatie gaat er vanuit dat de commerciële omgeving de werken ook inhoudelijk kan versterken. Vanuit het idee dat de huidige samenleving toe is aan verandering, worden de deelnemende kunstenaars uitgenodigd om te reflecteren op het kapitalistisch systeem en na te denken over alternatieve samenlevingsvormen. Het winkelcentrum is in dit opzicht niet alleen een gemakkelijke plaats om een groot publiek te bereiken maar tevens is het een goede locatie om te reflecteren op de tanende glorie van het kapitalistisch systeem. Temidden van de passerende mensenmassa’s worden de kunstenaars geacht om de eerste stappen te zetten naar een nieuwe samenleving, waarbinnen de mens weer op een persoonlijke en individuele manier wordt aangesproken. ‘Want’, stelt de organisatie ‘het is de kunst die in staat is om de wereld te tonen zoals we haar nog niet kenden, die ons confronteert met andere mogelijkheden en vragen stelt zonder antwoorden te verwachten’. De kunstenaar kan zo de weg vrijmaken naar het nieuwe tijdperk waar de samenleving aan toe is.

Het is de vraag of de kunstenaars uiteindelijk degenen zullen zijn, die de samenleving op weg helpen naar een nieuwe era. De manier waarop de kunstenaars vorm gegeven hebben aan de boodschap is echter in veel gevallen origineel en eigenzinnig. Veel van de kunstenaars hebben het gedateerde winkelcentrum inderdaad als conceptueel uitgangspunt genomen. Bij een groot deel van de werken zijn het passerend publiek en de locatie essentieel voor van de boodschap die uitgedragen wordt.

Een voorbeeld hiervan is het werk en tevens performance van Robbie Cornelissen.
Terwijl zakenmannen een broodje frikadel naar binnen proppen alvorens ze naar een volgende vergadering snellen, zit de kunstenaar enkele meters naast de snackbar te werken aan een fijnzinnige potloodtekening. Temidden van de drukke stationshal wordt zijn werk een metafoor voor rust en toewijding, die de haastige reiziger stilletjes confronteert met hun hectisch bestaan. Een ander voorbeeld is het beeld ‘Tankman’ dat midden in een drukke smalle doorloop van hoog Catharijne is neergezet. Het beeld van de Chinese anonieme man, die in 1989 in China een lange rij oorlogtanks tot stilstand bracht, zorgt in deze doorloop van hoog Catharijne steeds voor korte opstoppingen. Niet omdat het de weg blokkeert, maar vooral omdat nieuwsgierige bezoekers die zich vergapen aan de ‘levensechtheid’ van het beeld. Tankman haalt zo, vijfentwintig jaar na dato, mensen opnieuw uit hun routine en laat de bezoekers letterlijk een moment stilstaan.
In de kelder van V&D wordt er op bepaalde tijden een andere vorm van bezinning opgeroepen.
In deze donkere ruimte is een groep traditionele Soefie-aanhangers een rituele dans aan het uitvoeren. Terwijl een verdieping hoger de ‘koopavond’ in volle gang is, draaien de dansers urenlang rond hun eigen as. Door deze dans geraken ze in steeds hogere bewustzijnssferen en komen zo dichter bij hun ‘goddelijke kern’. Hun mystieke dans vormt een schril contrast met het de uitverkoop drukte op de hogere verdieping.

Terwijl een aantal werken binnen de drukte van het winkelcentrum een spirituele of meditatieve boodschap uitdragen, zijn andere kunstenaars in ‘Call of the Mall’ aan de slag gegaan met het creëren van een nieuw gevoel van verbondenheid en vrijheid.
Op de daken van de parkeerplaats heeft Ester van de Wiel kleine tuintjes aangelegd waar kantoormedewerkers en bewoners van Hoog-Catharijne hun eigen groenten en kippeneieren vandaan kunnen halen. Melle Smets zorgt er met zijn radioprogramma ‘Homo Ludens’ voor, dat verhalen van buurtbewoners onder de aandacht worden gebracht.

Ondertussen heeft Pilvi Takala alle vergunningen aangevraagd die maar aangevraagd konden worden in het winkelcentrum. Op de ‘Vergunnigsvolle zone’ die ze gecreëerd heeft, kan iedereen die wil zijn eigen muzikale of artistieke talenten tonen, versgebakken cake verkopen of een geweldloze demonstratie houden.

De werken die ‘Call of the Mall’ toont, zijn te gevarieerd om onder een gemeenschappelijke noemer te vallen. Toch vormen alle werken een stille tegenstelling met de commerciële omgeving en vragen ze zachtjes om bezinning, verbondenheid, nieuw bewustzijn of reflectie zonder belerend of dwingend te worden.
Op de vraag of er mogelijkheden zijn om kunst populairder te maken, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit en de autonomie van het werk, geeft ‘Call of the Mall’ een duidelijk antwoord.
De commerciële omgeving zorgt niet voor een verstoring van de concentratie op de werken, maar vormt juist een ondersteunende factor. Het maakt, dat de ideeën die de werken uitdragen, versterkt tot uitdrukking komen. Terwijl de kunstenaars van een groot publiek genieten, blijft de kwaliteit van de werken gewaarborgd.
De boodschap die ‘Call of the Mall’ uitdraagt is hoopgevend: ook in tijden van culturele bezuinigingen zijn de mogelijkheden voor de kunst eindeloos. Het vernieuwende en bewustzijnsverruimende karakter van de kunst kan ook in de chaos van alledag doorwerken op haar publiek. Wellicht kan de kunst vooral van invloed zijn op de samenleving wanneer ze in de publieke ruimte wordt getoond in plaats van in een afgezonderde galerie. 

0 Reacties

De mythe van de mythe

11/10/2013

0 Reacties

 

Bij het horen van het woord mythe komt vaak als eerste het idee van verzinsel naar boven. Een mythe is een verhaal met een twijfelachtig waarheidsgehalte waar mensen in geloven, tot ze meer kennis van zaken hebben. Wie mythe intypt op Google, zal er achter komen, dat het begrip op verschillende manieren wordt gebruikt. Er blijken bijvoorbeeld veel mythes te zijn over gezond eten, of er ontstaan mythes rondom een ingrijpende gebeurtenis of de dood van een belangrijk persoon. Daarnaast kunnen ook complexe begrippen een mythisch karakter krijgen, zoals bijvoorbeeld “De mythe van het kunstenaarschap”, waar Camiel van Winkel in zijn gelijknamige boek over geschreven heeft. Hoe het woord ook verbasterd is, in de oorspronkelijke betekenis van het woord gaat het om verhalen waarbij onbegrepen natuurverschijnselen, zoals het ontstaan van het universum en de wisseling van seizoenen, werden vertaald in symbolische verhalen waarin helden een rol speelden.                                                                                                                          

De meest bekende mythes die onze cultuur zijn bijgebleven, zijn afkomstig uit het oude Griekenland. In Griekse verhalen vormen halfgoddelijke helden de verbinding tussen hemel en aarde. Kunstenaars hadden niet alleen een belangrijk aandeel in het creëren van deze mythes, ook het vorm geven en het “in leven houden” van deze heroïsche verhalen werd aan de kunst overgelaten. In de Griekse oudheid kwam dit vooral tot uiting in de literatuur, beeldhouwkunst en beschilderingen op vazen.

Met de komst van het Christendom verdween de Griekse mythologie naar de achtergrond van de westerse cultuur. Ondanks dat er verschillen zijn in vormgeving en uitwerking, zou je kunnen zeggen dat de ene mythologie werd vervangen door de andere, want ook in de bijbel zijn talloze mythische aspecten te vinden.                          

Sinds de verlichting in de 19e eeuw is ook het Christendom meer naar de achtergrond gedrongen en zijn de kernideeën van de verhalen meer in twijfel getrokken. Veel mensen zijn sceptischer geworden over wijze lessen. Met de kennisontwikkeling is het aanzien van mythische verhalen gedaald. Sprookjes, sagen en mythen die vroeger een belangrijke symboolwaarde hadden, worden vaak vandaag meestal nuchter opgevat als vermakelijke verhaaltjes voor het slapen gaan. Mytholoog Joseph Campbell merkt dan ook op in zijn boek “The Power of Myths”  dat de huidige tijd te maken heeft met een sterke ontmythologiserende stroming, die de ooit zo belangrijke verhalen omverwerpt en vervormd tot amusement. Ook wordt de beeldende kunst niet langer ingezet om mythische verhalen te verbeelden.

Hoewel Campbell suggereert dat de mythe vandaag de dag zijn kracht heeft verloren, steken bepaalde aspecten van de mythe nog regelmatig de kop op. Duizenden, soms wel miljoenen mensen kunnen zich zonder gene overgeven aan de fascinatie voor bepaalde beroemdheden. En regelmatig zijn er wel publieke figuren, die tot in bijna goddelijke proporties door het publiek worden uitvergroot. Zo werd Prinses Diana na haar dood overal herdacht en hebben talloze autobiografen geprobeerd haar leven te beschrijven. Daarnaast zijn bijvoorbeeld Elvis Presley, James Dean, Michael Jackson, Anne Frank en Kennedy  uitgeroeid tot mythische iconen. 

Ondanks de “ontmythologiserende stroming” blijkt er dus ook in onze tijd nog wel degelijk behoefte aan bepaalde mythische aspecten.

De vraag is of deze moderne, mythische helden op een gelijke manier aan deze behoefte voldoen zoals in de oude mythes. Of is er, net als bij het taalkundig gebruik van het woord mythe, sprake van een verandering of zelfs verbastering van de oorspronkelijke betekenis?

Volgens Campbell hebben de originele mythische verhalen een symbolische relatie met de innerlijke ervaringswereld van mensen. Een belangrijke eigenschap van het mythische verhaal is, dat het een transformatie in het bewustzijn teweeg brengt, die het verheft boven aardse zaken. De mythes spelen zich niet af op het wereldse vlak, maar op een hoger geestelijk niveau. De heldhaftige verhalen staan in feite symbool voor de spirituele ontwikkelingen die elke mens doormaakt, zodra hij zich overgeeft aan een bepaald ideaal of doelstelling.             

Omdat de mythe zich verheft boven de tastbare wereld is waarheid bij de mythe niet relevant. Terwijl de moderne wetenschap door middel van analyse de werkelijkheid achter teksten probeert op te sporen en veel godsdiensten de neiging hebben heilige teksten als ultieme waarheid op te vatten, heeft de mythe alleen een symbolische betekenis. Ze dient eerder als spiegel voor de menselijke ziel of  als bron voor inspiratie, dan als een letterlijke leidraad voor het leven. Wel kunnen de moeilijkheden die horen bij het bestaan door middel van de mythische verhalen gemakkelijker worden herkend en overwonnen.

Campbell heeft in zijn jarenlange studie opgemerkt, dat iedere cultuur gelijksoortige mythes heeft. Het creëren van mythes was niet alleen iets van de Grieken, maar bijvoorbeeld ook van ook de Inca’s, Azteken en oosterse culturen. Door bestudering van talloze  mythische verhalen ontdekte hij dat steeds dezelfde structuren terugkwamen; telkens komt een held ten tonele die zich in het onbekende waagt, bepaalde beproevingen ondergaat en uiteindelijk het kwaad overwint en de mensheid verder helpt.

Net als bij de oude culturen, hebben we in onze hedendaagse maatschappij bewondering voor personen die vanuit een lage rang weten op te klimmen en een bijzondere bijdrage leveren aan de rest van de samenleving. Bepaalde stappen van de mythische held, zoals Campbell ze heeft uitgelicht, zijn in onze maatschappij te verbinden aan succes en eerbied. Toch is er voor het uitgroeien tot een mythe meer nodig dan het uitblinken in prestatie. Zoals de traditionele held magische krachten bezit en bijna bovennatuurlijke transformaties ondergaat, zo moet ook de moderne mythische held iets hebben waar we met ons verstand geen vat op krijgen.                                                                                    Sommige beroemdheden proberen daarom zichzelf te “mythologiseren”. Ze spelen met autobiografische elementen, vermengen echte en verzonnen verhalen rondom hun leven en gedragen zich onvoorspelbaar en afwijkend.  Ze maken zichzelf zoveel mogelijk ongrijpbaar om op die manier iets mysterieus of zelfs goddelijks te krijgen.    

Hoewel dit bewuste proces van “mythologiseren” weleens blijkt te werken, houdt het in de meeste gevallen niet lang stand. De meeste verering blijft uitgaan naar beroemdheden die vroeg zijn overleden; een tragische ongeval, een moord,  een vreemde ziekte of een plotselinge verdwijning, al deze incidenten sluiten goed aan op het mythische. Het zijn gebeurtenissen die we ze nooit helemaal “begrijpen” en na de dood blijven nagalmen in onze cultuur.    

De heroïsche verhalen van vroeger speelden zich dus op symbolisch niveau af, hadden een collectieve voorbeeldfunctie en konden op meerdere, persoonlijke manieren worden geïnterpreteerd. De verhalen bevatten lessen die voor iedereen naar het dagelijks leven vertaald konden worden.                                                                                                      Tegenwoordig zijn de oorspronkelijke mythes verdwenen, maar toch zoeken we nog steeds  naar heldenfiguren die onze behoefte aan het verhevene kunnen vervullen.  Terwijl de oude heldenverhalen de chaotische en complexe kant van het leven juist begrijpelijker konden maken en inzicht gaven in het leven, lijken we tegenwoordig de diepere symboolfunctie niet meer goed te kunnen vatten.

Onze behoefte aan waarheid en fixatie op de persoon achter de mythe lijken de symbolische waarde van de held in de weg te staan. De overdadige details, gekleurde verhalen en beelden van de media voldoen wel aan een behoefte, maar laten tegelijkertijd weinig ruimte voor persoonlijke interpretaties.  De mythische held van blijft bij het publiek zo vaak hangen in oppervlakkige verheerlijking en de belangrijke lessen voor het persoonlijke leven worden meestal niet meer uit het mythische voorbeeld getrokken. Wellicht is het een belangrijke functie van de kunst om deze verloren symboliek opnieuw gestalte te geven en een hedendaagse Odysee of Oedipoes terug te brengen.


0 Reacties

Wereld van TAO

11/10/2013

0 Reacties

 
De wereld van Tao

De werkelijkheid is meetbaar. Door de natuur te onderzoeken hebben we bepaalde wetmatigheden vast geteld zoals E=MC2. Terwijl tal van natuurkundige processen specifiek beschreven zijn, is de kennis over de dagelijkse realiteit nog beperkt. Geen enkele westerse wetenschapper zou iets kunnen zeggen over wat er volgende week in de krant staat, of wie ik morgen tegenkom op straat.                                                                                          Deze gedachte bracht me bij mijn I Ching.

De I Ching is een orakelboek dat in China al meer dan 3000 jaar gebruikt wordt. Ik raadpleeg dit boek af en toe om meer inzichten te krijgen in bepaalde situaties of problemen. Hoe het boek opereert is voor mij een mysterie. Vandaar de vraag hoe het kan dat de wijsheden in dit oude boek inzicht kunnen geven in verloop van huidige situaties? En of de Chinese benadering van de werkelijkheid ons misschien kunnen helpen het zicht op de werkelijkheid te verbeteren of in elk geval te verrijken?

Voor ik deze vraag kan beantwoorden is het misschien belangrijk om eerst een paar belangrijke verschillen tussen westerse opvattingen en Chinese opvattingen na te gaan. Hiervoor ben ik te rade bij de inleiding van mijn I Ching*

Het belangrijkste uitgangspunt van de Chinezen is de Tao. Hoewel beschrijvingen van de Tao soms zweverig en poetisch zijn, is de Tao in de basis de complete werkelijkheid die zowel de tijd als het tijdloze omvat. Tao wordt in het oosten gezien als de oorspronkelijke staat van “de werkelijkheid” voordat het door middel van tijd en ruimte in alle huidige tegenstellingen en afgescheiden fenomenen uiteenviel. Sinds deze uiteenspatting klinkt de oorspronkelijke verbonden Tao nog door in alles. Steeds uiten bepaalde basisprincipes van deze Tao zich in ieder element van de werkelijkheid, zowel op macro- als microniveau. Alles draagt “de eenheid” in zich. En tegelijkertijd is ieder moment een expressie van “het oorspronkelijke alles”.

Om de Tao beter te kunnen bevatten heb ik me het voorgesteld worden als een soort van DNA; zoals ons DNA namelijk in elke cel en in alle onderdelen van ons lichaam aanwezig is, zo zit de Tao, als een blauwprint van het geheel, zelfs in de kleinste onderdelen van de werkelijkheid verscholen. En zoals de volledige mens gezien kan worden als expressievorm van het DNA en in verbinding staat met al zijn cellen, zo werkt ook de Tao voortdurend in op de werkelijkheid, omdat het in alles besloten zit.

De I Ching baseert zich op het idee dat we via ons onderbewuste allemaal toegang hebben tot inzicht in de Tao. De overkoepelende Tao bevindt zich ieder moment om ons heen en laat zich het beste zien met behulp van kanselementen. Vandaar dat men voor het raadplegen van de I Ching met muntjes gooit.                                                                                                                                                     In het boek staan, als een soort gekraakte DNA code, alle basiselementen van de Tao uitgeschreven. Het gooien van de muntjes is als het ware een handeling die het bewustzijn (focus op de vraag), en de onderbewuste psyche (handeling van het gooien) met de huidige overkoepelende Tao (kansfactor in het moment) verbindt. Door middel van symbolische beschrijvingen in het boek, kan de persoon een antwoord op zijn vraag interpreteren en meer inzicht krijgen over verloop van een huidige persoonlijke situatie.  

Ik ben ervan overtuigd dat I Ching werkt, maar vraag me nog steeds af welke houding de Taoistische Chinees heeft ten opzichte van de werkelijkheid en of zijn zienswijze de  westerse visie kan verrijken.

In tegenstelling tot in het westen gaan Chinezen veel extremer uit van het idee dat alles met alles in verbinding staat en dat het kleinste onderdeel sporen van het geheel bevat. Binnendringen tot in de kern van iets kan dus tegelijkertijd inzicht geven in de overkoepelende werkelijkheid. Dit is iets wat we in het westen ook beseffen, maar het verschil is dat dit inzicht volgens Chinezen alleen zinvol geïnterpreteerd kan worden als men het geheel in de gaten houdt. Het doorgronden van de werkelijkheid doen Chinezen daarom niet door in te zoomen op gebeurtenissen en details, maar juist door aandacht voor het grotere geheel te houden, zodat ook verbanden tussen ogenschijnlijk losse verschijnselen opgemerkt worden. Ze richten zich hierom niet, zoals westerse wetenschap, op causaal tijdsverloop maar op verbindingen in het moment.  Deze verbanden zijn niet gebaseerd op oorzakelijke schakels, maar eerder op symbolische gelijknissen.                                 

Om losse situaties aan elkaar te verbinden is dus aandacht voor het opmerkelijke belangrijk. Wat wij vaak een “onverklaarbare statistieke uitschieter” binnen de wetmatige kansberekeningen noemen, is voor de Chinezen juist de essentiële bron van informatie. Hun aandacht gaat vaak uit naar precies datgene wat in de westerse wetenschap vaak uitgesloten of onbegrepen wordt: het toeval. Vaak hoeven we zelf geen moeite te doen om het toeval op te merken; wie zich open stelt naar de buitenwereld doet dit vrijwel automatisch. Deze toevalligheden geven volgens Chinezen een specifieke manier weer hoe de Tao in een moment tot uitdrukking komt. En juist deze specifieke uitdrukkingen maken haar bevatbaar. Door naar grotere en kleinere verbanden te kijken en de Taoïstische basisprincipes in oog te houden kan vervolgens toeval begrepen en uiteindelijk ook beter voorspeld worden. 

Om de houding van de Chinezen te illustreren wil ik het in het volgende voorbeeld gebruiken. Terwijl westerse wetenschap eerder technisch probeert te achterhalen hoe een boom gebladerte krijgt, proberen Chinezen aandacht te vestigen op het geheel. Door meerdere opmerkelijke gebeurtenissen in het moment op symbolische wijze aan elkaar te verbinden (geboorte, frisheid, herstel, kansen, vrije energie, voortplanting)  zullen ze het gebladerte niet alleen aan fotosynthese en zonlicht, maar aan het overkoepelende fenomeen “lente” verbinden. En deze lente kunnen ze in het jaar als een gevolg van de winter zien.

Chinezen kijken niet alleen passief naar de omgeving maar zijn ervan overtuigd dat ook de toeschouwer onderdeel is van de Tao. Hierdoor hoeven we niet bang te zijn dat we de werkelijkheid niet “begrijpen”, want intuïtief bevatten we haar al. Daarnaast moeten we in ogenschouw houden dat de werkelijkheid niet langs ons heen opereert, maar ook door ons heen. De lente kan alleen betekenisvol opgemerkt worden, als de toeschouwer deze zelf ook ervaart. Door middel van bepaalde herkenning kan de toeschouwer het symbolische idee van de lente herkennen en bepaalde aspecten van de lente vervolgens ook vertalen naar zowel kleinere als grotere schaal. Je zou kunnen zeggen dat opmerkzaamheid, ervaring, gevoel en poëzie nodig zijn om lente te herkennen en te begrijpen. Precies deze methodiek zetten de Chinezen dus voortdurend in om allerlei opmerkelijke gebeurtenissen te kunnen plaatsen en uiteindelijk ook te voorspellen.                                                                                                                                    

Grip krijgen op de werkelijkheid is volgens de Chinezen dus geen kwestie van meetapparatuur aanschaffen en van zo objectief mogelijk de omgeving aanschouwen, maar juist subjectief betrokken zijn. Persoonlijke betrokkenheid is essentieel voor het begrip en de verbinding. Het verstandelijk benaderen van de werkelijkheid (labelen, onderscheiden, afgrenzen, hiërarchisch indelen) zorgt juist voor verdere versnippering en leidt zelfs tot meer onbegrip van de Tao. Wie dichter bij de Tao wil komen doet er goed aan zoveel mogelijk te verbinden in plaats van af te scheiden.

Hoewel het Taoïsme door het westen als niet wetenschappelijk wordt beschouwd, komt de westerse wetenschap steeds via een omweg tot haar basisprincipes. Zo kwam Pythagoras  met “de wet van de grote getallen” tot de conclusie, dat als we lang genoeg met een munt blijven gooien het uiteindelijk vrijwel evenveel kop als munt wordt. Dit zou kunnen duiden op de Tao die zich volgens Taoisten uiteindelijk altijd in harmonisch Ying-Yang evenwicht uitdrukt. Ook heeft de kwantummechanica gezien dat de werkelijkheid is opgebouwd uit kleine deeltjes die niet voegen aan algemene wetmatigheden, maar in verbinding staan met de observator. Ook zien we steeds vaker dat dingen op microniveau op grote schaal doorklinken en ook terug te vinden zijn.                                        

Hoeveel het wel prettig is dat de wetenschap op zijn tijd met bepaalde feiten komt, hebben de Chinezen het misschien al duizenden jaren bij het rechte eind. Als we de oude lessen in ogenschouw nemen, blijkt dat we de werkelijkheid misschien pas echt goed kunnen benaderen als we ons verstand uitschakelen en ons onbewuste laten spreken. En dat we het misschien pas echt weergeven met gevoelsmatige symbolen in plaats van objectieve feiten; pas echt aanvoelen met open aandacht en intuïtie in plaats van verfijnde apparatuur en dat we de werkelijkheid pas echt begrijpen als we verbinden in plaats van onderscheiden.                                                                                                                                        Kortom; wie inzicht wil krijgen in wat er in werkelijkheid gebeurt en wat zich in de toekomst gaat afspelen, moet de werkelijkheid misschien niet als werkelijkheid beschouwen, maar als verlengde, onderdeel en tegelijk ook als afspiegeling van zichzelf.

0 Reacties

Jezelf Zijn

11/10/2013

0 Reacties

 
De vraag “Wie ben ik?” vormt al eeuwenlang een kernvraag van het menselijk bestaan. Filosofen hebben zich er het hoofd over gebroken. Kunstenaars hebben er geprobeerd expressie aan te geven en boeddhisten hebben er op gemediteerd. De vraag is complex en alomvattend en grijpt terug naar de kern van ons bestaan.

Er zijn veel verschillende benaderingen voor het zelf.  Je kunt een meer spirituele denkwijze hanteren en proberen jezelf voor te stellen als “een goddelijk licht in het veld van de eindeloze mogelijkheden”[1] of op een meer filosofische denkwijze jezelf zien als “Ordenend Subject”  in de chaotische werkelijkheid, of een meer kunstzinnige visie hebben en jezelf zien als “een creërende kracht” , maar ook simpelweg als een uitstekende kapper of lieve moeder. Uiteindelijk gaat het er steeds om dat we onszelf definiëren ten opzichte van de wereld. Het is lastig uit te vinden wat de meest  aantrekkelijke en toepasbare visie op het zelf is. 

Ook als we niet bewust over ons bestaan nadenken, ontkomen we niet aan het feit, dat we met ons lichaam, onze handelingen en processen uitdrukken wie we zijn. Je zou kunnen stellen dat iedere gedachte, handeling en uitspraak een onderdeel is van ons zijn. Een mensenleven is in dit geval een lange uiteenzetting over het eigen bestaan, dat zich blijft continueren tot aan het sterfbed.                                                                                                                                   Toch zou een levenslange registratie van iedere expressie waarschijnlijk niet de beste indicatie geven van wie iemand was. Wanneer een persoon zijn leven lang, ieder moment gevolgd zou worden door een camera, zou het beeldmateriaal in zijn volledigheid nietszeggend en onhanteerbaar worden. De momenten dat we naar het toilet gaan, televisie kijken of slapen worden in autobiografische films meestal weggelaten. Ook ons geheugen filtert deze momenten vaak automatisch uit, simpelweg omdat deze momenten meestal aandachtloos worden ondergaan en ze niet belangrijk genoeg zijn om te onthouden. Om het eigen “zijn” overzichtelijk en begrijpelijk te maken, onthouden we een soort van kernexpressies en kernherinneringen van onszelf.

Maar wat zijn nu precies die kernexpressies waarmee we onszelf aanduiden? Tijdens bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek of een intrede in de groep, worden we geacht met een beschrijving van onszelf te komen. We proberen dan als het ware een extract van onszelf te geven, dat aan onze huidige toestand voorbij gaat. We grijpen hiervoor terug naar ons zelfbeeld; een soort wazige en instabiele samenklontering van alle kennis over onszelf. Het is onmogelijk exact te achterhalen hoe we ons zelfbeeld vormen. Toch lijkt het me vaak een combinatie een van aantal factoren zoals: behaalde resultaten of juist mislukkingen uit het verleden, opinies van anderen,  machtsposities en bezittingen, afkomst, geloof, een vergelijking met anderen en het huidige humeur.

Zo kunnen we onszelf dik, dun, mooi, lelijk, rijk, arm, vriendelijk of koppig, wereldvreemd of sociaal, christelijk of moslim vinden.  Maar we kunnen dit alleen maar “zijn” in ons zelfbeeld, als we eerst hebben  gecategoriseerd, vergeleken, herkend, geïnterpreteerd, herinnerd. Het zelfbeeld wordt in dit geval gevormd of in elk geval sterk beïnvloed door een rationele vorm van denken. Maar is het denken wel zo rationeel en objectief?

Al in 1637 schreef Descartes zijn welbekende uitspraak: “Cognito ergo sum” (ik denk dus ik ben). Decartes was jarenlang bezig geweest met het vinden van zekerheden in de wereld. Dit deed hij door elke zintuiglijke waarneming te beproeven op stabiliteit. Als hij niet met zekerheid kon stellen of een waarneming waar was, moest hij deze verwerpen. Op het resterende wilde hij zijn filosofie baseren. Maar des te langer Decartes zocht naar een vaste bodem, des te meer hij in het duister tastte en uiteindelijk besefte hij dat alles in de wereld instabiel is, in elkaar overloopt, wegvaagt, van vorm veranderd of een grote illusie is. Zelfs het menselijke lichaam, waar de menselijke geest of het denken (voor Descartes hetzelfde) in huist, is aan de chaotische structuur van de aarde onderhevig. Het enige in de wereld waar Decartes niet aan kon twijfelen, was het feit dat hij twijfelde en dus dacht. Het denken was als een rots in de branding en vormde het enige houvast voor het verder ontdekken van de wereld buiten het “zelf”.              

Hij ging verder, door te stellen dat de werkelijkheid er zonder mensen nietszeggend en doelloos bijligt en dat de mens haar door middel van observaties, zingevingen en betekenissen kan verdiepen en bespelen. Met ons autonome denken zijn we als enige wezens in staat de mechanische en meedogenloze natuurwetten te doorgronden en in te zetten voor onze eigen doeleinden.

Zijn filosofie wordt vaak gezien als een lofrede voor het rationele, individualistische denken op het beginpunt van de verlichting.

Inmiddels,  374 jaren verder, staan we cynischer tegenover het rationele denken van Descartes. We weten dat we moeten oppassen voor een te streng onderscheid tussen subject en object. Veel filosofen na Decartes, bijvoorbeeld Hegel, verwijten hem dat hij ten onrechte een te dualistische manier van denken stimuleert. Door een te zware nadruk op verschillen wordt de wereld ten onrechte zwart/wit gemaakt. 

Ook het onderscheid tussen lichaam en geest, dat Decartes maakt, moet nader worden bezien. Voelen we ons een dag lichamelijk niet goed, dan gaat ons denken en ons wereldbeeld hier automatisch en vaak ongemerkt in mee. Ook  andersom is bewezen, dat ons denken ons lichamelijk ziek kan maken.    

Hoewel we weten dat de meeste zaken in de wereld niet zwart- wit zijn, hebben we, naar mijn idee, ook vandaag de dag nog de neiging de wereld in opposities in te delen. Het gaat vaak of goed, of slecht, een persoon is aardig of onaardig, iets is mislukt of gelukt, vreemd of bekend, exotisch of alledaags. Ook de idee van het menselijk denken, als ordenend vermogen, wordt nog steeds gehandhaafd. Er zijn talloze zelfhulpboeken die benadrukken dat je eigen werkelijkheid voortvloeit uit je denken. Als je depressief bent, kun je beter iets veranderen aan je denken, dan een relaxoord in Thailand te bezoeken. De kans is namelijk groot, dat je denken je wereld zal blijven kleuren, ongeacht de positie van waaruit je haar waarneemt.

Je kan je afvragen of ons ordenend, categoriserend denken over de wereld, niet onafscheidelijk is verbonden met ons zelfbewustzijn. Verliezen we onze visie over de wereld, dan lijkt het net alsof we onszelf ook verliezen.

Heel toepasselijk heeft Joep Dohmen zijn boek over de levenskunst in de filosofie dan ook “Tegen de onverschilligheid” genoemd. Hij haalt hierin steeds verschillende filosofen aan, die over het zelf hebben nagedacht. Zijn brandpunt hierin is Nietszche, die vindt dat het leven alles behalve een gedachteloos toeval mag zijn.  Een krachtige visie op het zelf en de wereld lijkt de basisvoorwaarde  voor een zinvol leven. Zelf nadenken is de enige manier om aan leegte te ontsnappen en maakt dat we echt betekenisvol kunnen handelen in plaats van passief met de massa mee te gaan.

Maar blijven we hiermee nu niet juist hangen in het rationele, hiërarchische denken van Decartes? Is zelfverlies nu echt de negatieve component van zelfbewustzijn? En moeten we onszelf direct wakker schudden zodra we wegzakken in een roes?

Eerder schreef ik dat handelingen die geen aandacht vragen, vaak niet in het geheugen beklijven. Maar het kan ook zijn, dat we dit soort momenten te veel rationeel overdenken. We weten allemaal, dat als we ons teveel bewust zijn van onszelf op een feestje, we hoogstwaarschijnlijk geen geslaagde avond zullen hebben.  We zijn bezig met ons uiterlijk, horen onze eigen stem, denken teveel na over wat we moeten zeggen en maken daarbij een verlegen of ongemakkelijke indruk. Sporters of biljarters, die iedere handeling rationeel zullen analyseren, zullen minder goed en met minder plezier spelen dan sporters die dit niet hoeven te doen. Een kunstenaar weet vaak maar al te goed, dat je een werk kunt dood analyseren. Liever analyseren we achteraf, als het onbewuste haar werk heeft gedaan, als we na een geslaagd feest thuis zijn gekomen, of als we een tenniswedstrijd hebben gewonnen. 

Het zelf lijkt zich dus uitstekend, of misschien zelfs het beste uit te kunnen drukken in gedachteloze momenten. Wat Descartes als voornaamste, menselijke kwaliteit noemt, namelijk het bewust en logisch nadenken, vormt vaak een belemmering voor het beleven van betekenisvolle momenten. Ons zelfbewustzijn dat vaak gezien wordt als iets dat ons verheft boven de rest van de wereld, kan onze eigen natuurlijke expressie tegenwerken.

Voor onze individuele expressie, lijkt het ‘t beste om onze drang tot onderscheid uit te schakelen en onszelf zoveel mogelijk in het moment op te laten gaan en op een bijna impulsief niveau te handelen. Pas in rustige momenten kunnen we onszelf analyseren en de koers van het onbewuste aanpassen. Zelfbewustzijn en zelfverlies lijken zo dus geen elkaar uitsluitende componenten, maar essentiële ingrediënten die in combinatie de basis vormen voor de expressie van het zelf.


[1] Deepak Chopra “Het veld van de eindeloze mogelijkheden” pag 22


0 Reacties

Ongrijpbaarheid van het Toeval

11/10/2013

0 Reacties

 
Met het verdwijnen van God naar de achtergrond van het wereldtoneel, zijn we aangeland in een tijd waarin we niet langer alles op de verantwoordelijkheid van het hogere kunnen schuiven. Gewapend met pen, papier en meetapparatuur zijn we aan de slag gegaan om de raadsels van het toeval op te lossen en verbanden te vinden in de ogenschijnlijk willekeurige chaos om ons heen.  

Wetenschappers kunnen nu talloze fenomenen nauwgezet verklaren en we hebben  geleerd dat aan elk zuchtje wind een verschuiving in de aardse energievelden vooraf gaat, dat elk insect een belangrijke unieke functie vervuld en de regenboog ontstaat doordat zonlicht weerkaatst wordt in waterkristallen. Na een ramp of ongeluk kunnen we vaak al de volgende dag in de krant over de waarschijnlijke oorzaak lezen.

De opvatting van bioloog Dirk Hilenius over het toeval klinkt dan ook aannemelijk.

In 1980 schreef hij in de wetenschappelijke bijlage van de NCR Handelsblad dat, behalve bij de kleinste deeltjes, alles een oorzaak en een gevolg heeft en dat het toeval daarom niet bestaat.       

“Het woord toeval bestaat alleen omdat onze hersenen te klein zijn om alle samenhangen te begrijpen.”

Strikt genomen klinkt het logisch, dat dingen niet toevallig gebeuren en om vooruitgang te kunnen boeken, dient elke wetenschapper hier vanuit te gaan. Toch blijft het woord toeval in ons dagelijks taalgebruik prominent aanwezig. Regelmatig stuiten we op gebeurtenissen die we niet kunnen plaatsen. Wanneer we vervolgens uitroepen “Dat is toevallig! ” of “Dat kan geen toeval zijn!” lijken we  eigenlijk te bedoelen dat we iets niet begrijpen. De wetenschap kan vervolgens proberen om, als een wijze vader, de toevalligheden nauwgezet voor ons uit te leggen.  De vraag is of een wetenschappelijke verklaring ons daadwerkelijk verder kan helpen? Willen we eigenlijk wel logische verklaringen voor onze toevalligheden, of duidt ons gebruik van het woord toeval op meer dan ons eigen gebrek aan overzicht?

Tot op heden lijken onze logische wetenschappelijke verklaringen voor het toeval steeds te kort schieten. Het toeval blijft hierdoor overeind staan. Sterker nog, analytische observaties kunnen het toeval juist benadrukken. Als de krantenkop verklaart dat een vliegtuigongeluk is veroorzaakt door een metaalsplinter in de propeller, vermoed ik dat dit als verklaring voor de ramp voor de meeste lezers niet geheel bevredigend is. We worden met onze neus op onze eigen nietigheid gedrukt. Met het besef dat rampen kunnen ontstaan door de kleinste onbenulligheden, lijken geluk en ongeluk een kwestie van blind toeval waar we weerloos tegenover staan.

De wetenschappelijke verklaring, die het toeval met behulp van de logische causaliteit probeert te ontmaskeren, kan zo in de subjectieve beleving een gevoel van toevalligheid juist versterken. Als we in onze verbeelding immers nog een stap teruggaan in de causale keten, kunnen we ons voorstellen, dat een alerte controleur de ramp had kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld als zijn vrouw hem niet gebeld had met de boodschap dat ze vanwege zijn ontrouw van hem wil scheiden, waardoor hij  tijdens  de controle minder geconcentreerd was.  Dat hij medeverantwoordelijk is voor de ramp kunnen we duidelijk bevatten. Of was het wellicht ook de piloot die het vliegtuig te laat binnen bracht, waardoor er geen tijd meer was voor een laatste check-up? En is de vrouw van de controleur ook niet medeverantwoordelijk voor de vliegtuigramp, omdat ze hem op een ongunstig tijdstip belde? En de minnares van de controleur die hem ertoe verleidde vreemd te gaan? Of ook de vriend van de minnares die haar mishandelde waardoor ze haar troost ging zoeken bij iemand anders? En de trage tankbediende die de piloot  er een uur eerder van weerhield tijdig te vertrekken ? Je kunt eindeloos lang terugdenken in de tijd, langs allerlei mensen en verschillende gebeurtenissen, om uiteindelijk te concluderen dat via talloze vertakkingen alles met elkaar samenhangt.

Dit concept van een samenhangend geheel, brengt ons terug bij Hilenius. Door de gedachte dat alles met alles samenhangt, kan elk ogenschijnlijk machteloos individu, zonder het zelf te beseffen, ieder moment medeplichtig zijn aan rampen en heldendaden en zijn we dus alles behalve nietig en machteloos.  

Misschien vormen we zelf wel de kracht die geluk en ongeluk uitzaait over de wereld.

We ervaren die kracht vaak als toevallig  omdat ons zicht daarop na enkele  causaliteitschakels al vertroebeld wordt. In feite hebben we  er geen idee van hoe onze energieën en invloeden zich bewegen over de aardbol.

  

Door de kortzichtigheid van de logische verklaring zien we vaak slechts één kant van de medaille. De metaalsplinter is de oorzaak van een ramp, of de slordige controleur. Dat ze beiden en nog veel meer personen verantwoordelijk zijn, laten we, door gebrek aan overzicht, buiten beschouwing.

Daarbij vermoed ik, wanneer we iets toevallig noemen, we eigenlijk niet zitten te wachten op een simpele logische verklaring, die de bijzondere glans wegpoetst. Iedere logische verklaring zal ons immers als onvolledig in de oren klinken en doet geen recht aan de magische kant van de toevallige gebeurtenis. De enige volledige verklaring voor een toevalligheid omvat immers alles, zowel onze macht als onze nietigheid. Daardoor blijft er steeds een vermoeden sluimeren van een groter geheel dat  schuilgaat achter elke gebeurtenis.

Een analytische observatie is niet meer dan het toonbaar maken van enkele oppervlakkige, zichtbare schakels uit een oneindig groot en complex causaliteitsweb met oneindig veel onzichtbare lagen. Geen wonder dat een onbevredigend gevoel blijft knagen, nadat we de krant hebben dichtgeslagen. De onbevattelijkheid van het toeval willen we niet enkel toeschrijven aan een enkele, nietige metaalsplinter.

We gebruiken dus het woord “toeval” vaak omdat de wetenschappelijke verklaring voor een gebeurtenis meestal niet bevredigend is; er blijft steeds een vermoeden van een grotere samenhang. Misschien doen we het toeval nog het meeste recht, als we de analytische, logische verklaring aanvullen met onze verbeelding.  Als we de gebeurtenis niet slechts willen verklaren door een metaalsplinter, kunnen we beter trachten ons een grotere samenhang voor te stellen, die zich als het ware weerspiegelt in de metaalsplinter. Niet alleen met een logische verklaring, maar tevens met onze verbeelding kunnen we zo een glimp krijgen van de  overweldigende complexe samenhang die ten grondslag ligt aan een “toevallige” gebeurtenis.

0 Reacties

Moderne Nomade

11/10/2013

0 Reacties

 
Wat wil je bereiken en waar wil je heen? Tal van zelfhulpmethodes om ons leven op de rails te krijgen, beginnen met deze vragen. Het nastreven van doelen wordt veelal gezien als een gezonde methode voor ontwikkeling en geluk. Doelgericht denken helpt ons problemen onder ogen te zien en aan te pakken. We zijn bereid voor onze doelen door diepe dalen te gaan en te vechten. Uitdagingen kunnen ons helpen betere, of in elk geval sterkere personen te worden. Ze zorgen dat ons leven niet vervlakt in het alledaagse, maar steeds in beweging blijft.

Toch heeft doelgerichtheid ook negatieve kanten. De Amerikaanse schrijver Stephen Fry komt in zijn monoloog “Things I wish I had known when I was 18” tot de controversiële uitspraak, dat doelen desastreus zijn voor het leven. Het focussen op doelen zorgt er volgens Fry voor, dat we ons mislukt voelen als we iets niet bereiken, of dat we overvallen worden door een onbevredigd gevoel bij de voltooiing.

Doelgerichtheid zien we vaak als iets dat tot groei en ontwikkeling leidt. Kan het echter ook deze groei juist in de weg staan?   

 Je zou namelijk kunnen stellen dat veel doelen voortkomen uit egocentrisme, dat ons wijsmaakt dat we dingen missen waar we recht op hebben. We richten bijvoorbeeld al onze energie op de aanschaf van een nieuwe auto of het realiseren van een eigen zaak. We letten daarbij niet op grotere verbanden, maar fixeren  ons vaak op ons persoonlijk geluk. De doelgerichtheid kan zo gezien worden als onvermogen om tevreden te zijn, in plaats van een gezond streven naar ontwikkeling. De overtuiging dat alles in de toekomst beter moet worden kan leiden tot ontevredenheid in het heden. Iemand met veel toekomstidealen hoeft zeker niet een “betere” toekomst tegemoet te gaan, dan iemand die simpelweg probeert zich in het heden goed te voelen. Sterker nog; als alles steeds beter moet worden, dan zal dat in de toekomst niet anders zijn. En als elk moment in het heden goed wordt beleefd en benut, dan zal dat ook in de toekomst het geval zijn. 

Maar hoe zit het met doelloosheid? Door de grote nadruk op efficiënt handelen  wordt doelloosheid tegenwoordig vaak als een slappe tegenhanger van doelgerichtheid gezien. Of doelen nu wel of niet bevredigend werken, ze maken ons wel actief, geconcentreerd en ambitieus. Het doelloze daarentegen mist doorzettingsvermogen en houvast en kan een speelbal worden van omstandigheden. Maar zou iemand zonder doelen per definitie ook ongelukkiger zijn? Wie geen doelen heeft, kan daarin ook niet teleurgesteld worden. Hij laat zich niet sturen door persoonlijke belangen en is hierdoor in staat meer onbevangen op zijn omgeving te reageren. De doelloze persoon kan daardoor misschien juist gelukkiger zijn dan zijn gefixeerde tegenhanger. Hij staat losser in het leven en kan daardoor meer onbevangen waarnemen en reageren en zich natuurlijker ontwikkelen dan iemand die een uitgestippeld traject doorloopt.

Zou doelloosheid dan de beste houding zijn om de meest harmonische en waardevolle relatie met de omgeving aan te gaan? Of hebben we voor een betekenisvolle relatie toch de doelgerichtheid nodig om ons niet te verliezen in nihilisme?

Om deze nogal abstracte vraag voor mijzelf duidelijker te krijgen, wil ik de metafoor gebruiken van de reiziger en de verschillende manieren waarop een reis kan worden afgelegd in kaart brengen.

Het doelgericht zijn kan vergeleken worden met de bestemmingsgerichte manier van reizen. Vooral toeristen zullen hun reizen richten op bepaalde plekken. Landen en bezienswaardigheden worden letterlijk opgevat als doelen die behaald moeten worden. Om deze doelen zo aantrekkelijk mogelijk te maken, worden ze door reisbureaus en reisgidsen verleidelijk weergegeven. De reiziger maakt vervolgens een keuze al naar gelang zijn behoeftes en vorige ervaringen. Eenmaal op de nieuwe bestemming aangekomen, wordt de waarneming van de reiziger gekleurd door de stereotypen die hem vooraf werden aangeleverd. Het zien van de bekende beelden, zoals blauwe stranden of folklorische taferelen, geven hem het gevoel dat hij zijn doel bereikt heeft. Om de “prestaties” te bezegelen voor het thuisfront, legt hij alles zoveel mogelijk vast op film en foto. Na de belangrijkste bezienswaardigheden te zijn afgegaan, meent de bestemmingsgerichte reiziger het land “veroverd” te hebben en kan hij, het liefst zo snel mogelijk, weer door naar een volgende bestemming. 

De zwerver vertegenwoordigt een ander uiterste van het reizen. Bij hem is de fixatie op het doel of de bestemming afwezig. Waar de bestemmingsgerichte toerist zo snel en soepel mogelijk van a naar b gaat en bijvoorbeeld het vliegtuig pakt, is voor de zwerver de weg ertussen het belangrijkst. Hij is eerder geneigd van langzame voertuigen gebruik te maken of te gaan lopen. Door deze meer manier van voortbewegen, maar ook door de afwezigheid van stereotypische doelen, komt de zwerver op andere plaatsen en neemt hij op een andere manier waar. Hij beziet de dingen meer op het moment zelf, met minder vooraf gevormde ideeën. 

Het voordeel van doelgericht reizen is dat men veel nieuwe ervaringen en indrukken opdoet. Het nadeel is dat men nogal eenzijdig gaat waarnemen door vooraf gevormde en stereotypische ideeën. Ook kan de fixatie op het nieuwe in de toekomst een gevoel van rusteloosheid teweeg brengen.

Het voordeel van zwerven is dat men op een meer oorspronkelijke en persoonlijke manier blijft waarnemen, zonder gehaastheid. Het nadeel kan zijn dat er bij de zwerver een gebrek aan initiatief en interactie kan ontstaan. De zwerfdrang kan voortkomen uit aversie tegen het gesettelde leven.  Eenmaal in volledige ongebondenheid kan de zwerver gemakkelijk de controle kwijtraken en zich een nihilistische levenshouding aanmeten. 

Na het overdenken van de voor- en nadelen van deze reismanieren, zou het waarschijnlijk logisch zijn om tot een middenweg te komen. Ik zou kunnen zeggen, dat de toerist zich losser moet gaan bewegen en zijn doelen flexibeler moet stellen. Of dat de zwerver toch vaste punten moet nemen waar hij zich in zijn dwaalspoor op richt. Ook zou wellicht de boeddhistische uitspraak “niet de bestemming is het doel, maar de weg zelf” een wijs advies kunnen zijn voor zowel de zwerver als de toerist. Toch vind ik al deze oplossingen nog te vaag.

Wat meer tot mijn verbeelding spreekt is een derde manier van reizen, namelijk de nomadische. Met ons geloof in ontwikkeling en vaste zekerheden staan we vaak sceptisch tegenover de leefwijze van primitieve stammen. Toch zou hun manier van leven een waardevolle boodschap kunnen bevatten. 

De nomadische manier van reizen was cyclisch en gebonden aan seizoenen. Ze legden vaste routes af, die er op waren ingesteld de seizoenen zo goed mogelijk te benutten. Deze vaste migratiepatronen konden worden aangepast als natuurrampen of oorlogen dit noodzakelijk maakten. Ze zagen hun omgeving niet als iets wat los van henzelf stond. Er was als het ware een evenwichtige wisselwerking.  Het land werd benut, maar niet uitgebuit en er werden niet meer goederen meegevoerd dan strikt noodzakelijk was. Hun voordurende reis was niet een bestemmingsgerichte of richtingsloze reis, maar een harmonieus meebewegen met landschap en tijd.

Hoe zou deze nomadische manier van reizen kunnen worden teruggekoppeld naar ons moderne leven en het wel of niet stellen van doelen?

In haar boek “Op Doorreis” definieert Rosi Braidotti het nomadisch denken voor de 21ste eeuw. Geïnspireerd door de Franse Filosoof Gilles Deleuze, stelt ze dat we moeten loskomen van statische denkpatronen. Doelmatige fixaties, ideeën over vaststaande identiteiten, tegenstellingen en lineaire verbanden, passen naar haar idee niet meer bij de huidige technologische tijd. Een natuurlijker en meer gepast idee over identiteit is om het te zien als een wordingsproces, met vloeibare overgangen en voortdurende verschuivingen.

 In de visie van Braidotti houden de begrippen doelgerichtheid en doelloosheid verband met onze opvatting van identiteit. Sterke doelgerichtheid lijkt samen te hangen met een vaststaande, gefixeerde identiteit, terwijl doelloosheid een gevoel van zelfverlies kan veroorzaken.

Braidotti is echter van mening, dat er geen sprake is van zelfverlies, omdat een vaststaande identiteit in feite een illusie is. De identiteit is steeds in wording en in interactie met een voortdurend veranderende omgeving. Wanneer identiteit wordt opgevat als een wordingsproces, dan worden doelen ook vanzelf flexibel en minder vaststaand.

De vraag welke houding het beste is: doelgerichtheid of doelloosheid? blijkt dus niet eenduidig te kunnen worden beantwoord.

Onze identiteit is steeds in wording en eigenlijk is ons “zelf” voortdurend op reis.

Dit wordingsproces is niet lineair; het volgt geen vaste lijn.

Er is sprake van een constante interactie met de omgeving en met anderen.

Het is daarbij niet meer van belang om een gefixeerd doel te bereiken, omdat de doelen in feite ook steeds veranderen en meebewegen.

Als je steeds actief tracht in interactie te blijven met de omgeving, dan is dat een doel op zichzelf en is ook doelloosheid van minder belang.

De beste houding lijkt te zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende omgeving, zonder vaste doelen, maar niet doelloos; voortdurend op doorreis over flexibele trajecten als een moderne nomade.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0 Reacties

Bodypoliticx

11/9/2013

0 Reacties

 
Foto

Voordat je de tentoonstelling binnenkomt en de trap oploopt, word je als bezoeker geconfronteerd met huisregels voor een pornoactrice. Meteen kan de bezoeker zich realiseren waar deze tentoonstelling globaal over gaat; seks en porno.
De werken in Bodypoliticx zijn uiteenlopend; van een bronzen beeld van een naakte dame met hoofddoek, een dildofiets, een s.m. installatie tot een geseksualiseerde flipperkast, een cursus anaal klaarkomen en op elkaar gestapelde televisieschermen, waarop onder begeleiding van klassieke muziek harde porno is te zien. Zelfs het penisstimulerende fietswiel van Marcel Duchamp is te voorschijn gehaald om zich te midden van alle drukte aan de bezoeker te tonen. Maar wat doet een plat fenomeen als porno binnen de museummuren? En wat maakt deze tentoonstelling interessant?

In Dagboek van een tentoonstelling; de weg naar Bodypoliticx stelt curator Florian Waldvogel meer dan vijftig uiteenlopende vragen met betrekking tot seksualiteit in onze maatschappij.
Zijn tentoonstelling Bodypoliticx is niet bedoeld als “een platte pornoshow” zoals zijn expositie vaak bestempeld wordt, maar als een onderzoek naar porno als maatschappelijk fenomeen.

Niet alleen stelt Waldvogel uiteenlopende vragen met betrekking tot het onderwerp, ook zijn de werken in de tentoonstelling Bodypoliticx zeer gevarieerd. Veel verschillende aspecten uit de seksualiteit, zoals s.m., homofilie, voyeurisme, cultuurverschillen en feminisme, worden in deze tentoonstelling belicht.

Door de vele kanten van seksualiteit te laten zien, hoopt Waldvogel de vragen die hij zichzelf gesteld heeft, terug te kaatsen naar de bezoeker. Elke zaal is erop ingericht om een bepaalde vraag bij de bezoeker op te roepen en soms zijn de vragen letterlijk weergegeven op muurtjes en banken. De bezoeker wordt geacht de vragen zoals “Can porn turn into poetry?” tot zich te laten doordringen alvorens op het bankje plaats te nemen en de omliggende attributen in zich op te nemen.
Sommige van de geplaatste filmpjes, tijdschriften en objecten zijn direct afkomstig uit de samenleving. Andere hebben veel weg van de beelden zoals die in de maatschappij te vinden zijn. De artistieke toevoeging in ieder werk is niet altijd evengoed waarneembaar. De tentoonstelling lijkt hierdoor enigszins op een documentaire verzameling.
Wat deze tentoonstelling zo interessant maakt, zijn naar mijn mening niet de vragen de tentoonstelling oproept, maar vooral de emotionele beleving tijdens het lopen door de expositie.
In zijn dagboek schrijft Florian Waldvogel, dat de bezoeker vanuit een gewenste mate van passiviteit (kijkbegeerte) meegevoerd moet worden naar een ongewenste mate van onmacht (kijkdwang).
Lopend door de expositie zou ik stellen, dat kijkbegeerte vooral wordt gestimuleerd op de eerste verdieping. Toen ik dit deel van de tentoonstelling liep, betrapte ik mezelf erop dat ik door de kier van een deur te gluren was of meeliep met draaiende televisieschermen. De dildofiets en de gigantische s.m. installatie waren verbazingwekkend en lachwekkend, maar niet schokkend of vervelend om naar te kijken. En de informatie over regels en straffen voor homofilie in verschillende landen waren interessant om te lezen.
Eigenlijk wilde ik hierna met een gerust gevoel de tentoonstelling verlaten, tot ik op de trap zag dat tentoonstelling op de volgende verdieping verder ging.
De tweede verdieping was harder en explicieter. Langzaam maar zeker viel de keuze om wel of niet naar porno te kijken weg. De beelden werden minder subtiel en ik ontkwam er als bezoeker niet aan om een blik te werpen op de schermen die harde pornofilms vertoonden. Dit was voor mij het punt waarop de walging overhand nam en waarop ik de tentoonstelling ging bestempelen als plat, oppervlakkig en voorspelbaar.
Achteraf gezien moet ik toegeven, dat het onderwerp van deze tentoonstelling, namelijk seksualiteit in de samenleving, vaak ook plat, oppervlakkig en voorspelbaar is. De essentie van de porno heeft Florian Waldvogel naar mijn mening niet alleen weten te vatten door de verschillende soorten ervan


te belichten, maar vooral door zijn tentoonstelling te verrijken met de eigenschappen die de seksualiteit in de samenleving heeft.
Aan de ene kant heeft de seksualiteit verleidelijke aspecten. Het kan pril zijn, de nieuwsgierigheid opwekken en de fantasie prikkelen. Deze eigenschappen van de seksualiteit zijn te vinden op de eerste verdieping. Door een deur op een kier te zetten, wordt bij de bezoeker waarschijnlijk de nieuwsgierigheid opgewekt om erachter te kijken. Ook worden er op de eerste verdieping apparaten worden getoond, maar hoe ze in gebruik worden genomen moet je er zelf bij bedenken. Daarbij worden er in een zaal op de eerste verdieping ook de taboe-aspecten rondom seksualiteit getoond en zijn er regels te zien over homofilie in verschillende landen.
Op de tweede verdieping is de schaamte en taboesfeer ver te zoeken. De seksualiteit uit zich een soort van kermisattracties, flikkerend, meesleurend en ongegeneerd. De pornografische beelden dringen zich steeds verder op aan de bezoeker en eindigen in een soort van “hoogtepunt”; opeengestapelde televisieschermen met de klassieke muziek.
De pornografische beelden zijn binnen de museummuren niet opwindend en werden in mijn geval als ongemakkelijk en vervelend ervaren. Bij nader inzien heb ik hierdoor wel beseft, dat er ook in de maatschappij veel plekken zijn waar seksuele beelden ongevraagd getoond worden. Pornografische beelden die steeds verder doordringen in de maatschappij worden nu zelfs in de kunstwereld vertoond. Verontrustende reacties van bezoekers op deze tentoonstelling zijn naar mijn mening op te vatten als verontrustende reacties op de seksualisering van de samenleving. De tentoonstelling stelt de seksualisering niet alleen aan de kaak, maar draagt er door de hoge dosering porno ook aan bij.
Ik denk dat de verschuiving van porno naar de kunstwereld is in dit geval interessant is. De porno is ingezet als middel om de seksualisering in de samenleving in kaart te brengen en de bezoeker te prikkelen tot nadenken. Maar wat ik eigenlijk nog interessanter vind, is dat de tentoonstelling inspeelt op het gevoel en de ervaring van de bezoeker. Wel denk ik dat een tentoonstelling als “Bodypoliticx” maar eenmalig deze werking kan hebben. Wanneer er vaker pornografische beelden in de kunstwereld vertoond gaan worden, valt het shockerende en confronterende effect weg met het gevolg dat de porno echt plat en nietszeggend wordt.

 


0 Reacties

    RSS-feed

    Archives

    Mei 2018
    April 2018
    Maart 2018
    Januari 2018
    September 2017
    Augustus 2017
    Juni 2017
    Mei 2017
    April 2017
    Maart 2017
    Februari 2017
    Januari 2016
    Oktober 2015
    September 2015
    Juni 2015
    Maart 2015
    Januari 2015
    December 2014
    November 2013

    Categories

    Alles
    Filosofie
    Kunstrecensies
    Levenskunst
    Mythes
    Taoisme
    Toeval

Powered by Create your own unique website with customizable templates.