De wereld van Tao
De werkelijkheid is meetbaar. Door de natuur te onderzoeken hebben we bepaalde wetmatigheden vast geteld zoals E=MC2. Terwijl tal van natuurkundige processen specifiek beschreven zijn, is de kennis over de dagelijkse realiteit nog beperkt. Geen enkele westerse wetenschapper zou iets kunnen zeggen over wat er volgende week in de krant staat, of wie ik morgen tegenkom op straat. Deze gedachte bracht me bij mijn I Ching.
De I Ching is een orakelboek dat in China al meer dan 3000 jaar gebruikt wordt. Ik raadpleeg dit boek af en toe om meer inzichten te krijgen in bepaalde situaties of problemen. Hoe het boek opereert is voor mij een mysterie. Vandaar de vraag hoe het kan dat de wijsheden in dit oude boek inzicht kunnen geven in verloop van huidige situaties? En of de Chinese benadering van de werkelijkheid ons misschien kunnen helpen het zicht op de werkelijkheid te verbeteren of in elk geval te verrijken?
Voor ik deze vraag kan beantwoorden is het misschien belangrijk om eerst een paar belangrijke verschillen tussen westerse opvattingen en Chinese opvattingen na te gaan. Hiervoor ben ik te rade bij de inleiding van mijn I Ching*
Het belangrijkste uitgangspunt van de Chinezen is de Tao. Hoewel beschrijvingen van de Tao soms zweverig en poetisch zijn, is de Tao in de basis de complete werkelijkheid die zowel de tijd als het tijdloze omvat. Tao wordt in het oosten gezien als de oorspronkelijke staat van “de werkelijkheid” voordat het door middel van tijd en ruimte in alle huidige tegenstellingen en afgescheiden fenomenen uiteenviel. Sinds deze uiteenspatting klinkt de oorspronkelijke verbonden Tao nog door in alles. Steeds uiten bepaalde basisprincipes van deze Tao zich in ieder element van de werkelijkheid, zowel op macro- als microniveau. Alles draagt “de eenheid” in zich. En tegelijkertijd is ieder moment een expressie van “het oorspronkelijke alles”.
Om de Tao beter te kunnen bevatten heb ik me het voorgesteld worden als een soort van DNA; zoals ons DNA namelijk in elke cel en in alle onderdelen van ons lichaam aanwezig is, zo zit de Tao, als een blauwprint van het geheel, zelfs in de kleinste onderdelen van de werkelijkheid verscholen. En zoals de volledige mens gezien kan worden als expressievorm van het DNA en in verbinding staat met al zijn cellen, zo werkt ook de Tao voortdurend in op de werkelijkheid, omdat het in alles besloten zit.
De I Ching baseert zich op het idee dat we via ons onderbewuste allemaal toegang hebben tot inzicht in de Tao. De overkoepelende Tao bevindt zich ieder moment om ons heen en laat zich het beste zien met behulp van kanselementen. Vandaar dat men voor het raadplegen van de I Ching met muntjes gooit. In het boek staan, als een soort gekraakte DNA code, alle basiselementen van de Tao uitgeschreven. Het gooien van de muntjes is als het ware een handeling die het bewustzijn (focus op de vraag), en de onderbewuste psyche (handeling van het gooien) met de huidige overkoepelende Tao (kansfactor in het moment) verbindt. Door middel van symbolische beschrijvingen in het boek, kan de persoon een antwoord op zijn vraag interpreteren en meer inzicht krijgen over verloop van een huidige persoonlijke situatie.
Ik ben ervan overtuigd dat I Ching werkt, maar vraag me nog steeds af welke houding de Taoistische Chinees heeft ten opzichte van de werkelijkheid en of zijn zienswijze de westerse visie kan verrijken.
In tegenstelling tot in het westen gaan Chinezen veel extremer uit van het idee dat alles met alles in verbinding staat en dat het kleinste onderdeel sporen van het geheel bevat. Binnendringen tot in de kern van iets kan dus tegelijkertijd inzicht geven in de overkoepelende werkelijkheid. Dit is iets wat we in het westen ook beseffen, maar het verschil is dat dit inzicht volgens Chinezen alleen zinvol geïnterpreteerd kan worden als men het geheel in de gaten houdt. Het doorgronden van de werkelijkheid doen Chinezen daarom niet door in te zoomen op gebeurtenissen en details, maar juist door aandacht voor het grotere geheel te houden, zodat ook verbanden tussen ogenschijnlijk losse verschijnselen opgemerkt worden. Ze richten zich hierom niet, zoals westerse wetenschap, op causaal tijdsverloop maar op verbindingen in het moment. Deze verbanden zijn niet gebaseerd op oorzakelijke schakels, maar eerder op symbolische gelijknissen.
Om losse situaties aan elkaar te verbinden is dus aandacht voor het opmerkelijke belangrijk. Wat wij vaak een “onverklaarbare statistieke uitschieter” binnen de wetmatige kansberekeningen noemen, is voor de Chinezen juist de essentiële bron van informatie. Hun aandacht gaat vaak uit naar precies datgene wat in de westerse wetenschap vaak uitgesloten of onbegrepen wordt: het toeval. Vaak hoeven we zelf geen moeite te doen om het toeval op te merken; wie zich open stelt naar de buitenwereld doet dit vrijwel automatisch. Deze toevalligheden geven volgens Chinezen een specifieke manier weer hoe de Tao in een moment tot uitdrukking komt. En juist deze specifieke uitdrukkingen maken haar bevatbaar. Door naar grotere en kleinere verbanden te kijken en de Taoïstische basisprincipes in oog te houden kan vervolgens toeval begrepen en uiteindelijk ook beter voorspeld worden.
Om de houding van de Chinezen te illustreren wil ik het in het volgende voorbeeld gebruiken. Terwijl westerse wetenschap eerder technisch probeert te achterhalen hoe een boom gebladerte krijgt, proberen Chinezen aandacht te vestigen op het geheel. Door meerdere opmerkelijke gebeurtenissen in het moment op symbolische wijze aan elkaar te verbinden (geboorte, frisheid, herstel, kansen, vrije energie, voortplanting) zullen ze het gebladerte niet alleen aan fotosynthese en zonlicht, maar aan het overkoepelende fenomeen “lente” verbinden. En deze lente kunnen ze in het jaar als een gevolg van de winter zien.
Chinezen kijken niet alleen passief naar de omgeving maar zijn ervan overtuigd dat ook de toeschouwer onderdeel is van de Tao. Hierdoor hoeven we niet bang te zijn dat we de werkelijkheid niet “begrijpen”, want intuïtief bevatten we haar al. Daarnaast moeten we in ogenschouw houden dat de werkelijkheid niet langs ons heen opereert, maar ook door ons heen. De lente kan alleen betekenisvol opgemerkt worden, als de toeschouwer deze zelf ook ervaart. Door middel van bepaalde herkenning kan de toeschouwer het symbolische idee van de lente herkennen en bepaalde aspecten van de lente vervolgens ook vertalen naar zowel kleinere als grotere schaal. Je zou kunnen zeggen dat opmerkzaamheid, ervaring, gevoel en poëzie nodig zijn om lente te herkennen en te begrijpen. Precies deze methodiek zetten de Chinezen dus voortdurend in om allerlei opmerkelijke gebeurtenissen te kunnen plaatsen en uiteindelijk ook te voorspellen.
Grip krijgen op de werkelijkheid is volgens de Chinezen dus geen kwestie van meetapparatuur aanschaffen en van zo objectief mogelijk de omgeving aanschouwen, maar juist subjectief betrokken zijn. Persoonlijke betrokkenheid is essentieel voor het begrip en de verbinding. Het verstandelijk benaderen van de werkelijkheid (labelen, onderscheiden, afgrenzen, hiërarchisch indelen) zorgt juist voor verdere versnippering en leidt zelfs tot meer onbegrip van de Tao. Wie dichter bij de Tao wil komen doet er goed aan zoveel mogelijk te verbinden in plaats van af te scheiden.
Hoewel het Taoïsme door het westen als niet wetenschappelijk wordt beschouwd, komt de westerse wetenschap steeds via een omweg tot haar basisprincipes. Zo kwam Pythagoras met “de wet van de grote getallen” tot de conclusie, dat als we lang genoeg met een munt blijven gooien het uiteindelijk vrijwel evenveel kop als munt wordt. Dit zou kunnen duiden op de Tao die zich volgens Taoisten uiteindelijk altijd in harmonisch Ying-Yang evenwicht uitdrukt. Ook heeft de kwantummechanica gezien dat de werkelijkheid is opgebouwd uit kleine deeltjes die niet voegen aan algemene wetmatigheden, maar in verbinding staan met de observator. Ook zien we steeds vaker dat dingen op microniveau op grote schaal doorklinken en ook terug te vinden zijn.
Hoeveel het wel prettig is dat de wetenschap op zijn tijd met bepaalde feiten komt, hebben de Chinezen het misschien al duizenden jaren bij het rechte eind. Als we de oude lessen in ogenschouw nemen, blijkt dat we de werkelijkheid misschien pas echt goed kunnen benaderen als we ons verstand uitschakelen en ons onbewuste laten spreken. En dat we het misschien pas echt weergeven met gevoelsmatige symbolen in plaats van objectieve feiten; pas echt aanvoelen met open aandacht en intuïtie in plaats van verfijnde apparatuur en dat we de werkelijkheid pas echt begrijpen als we verbinden in plaats van onderscheiden. Kortom; wie inzicht wil krijgen in wat er in werkelijkheid gebeurt en wat zich in de toekomst gaat afspelen, moet de werkelijkheid misschien niet als werkelijkheid beschouwen, maar als verlengde, onderdeel en tegelijk ook als afspiegeling van zichzelf.
De werkelijkheid is meetbaar. Door de natuur te onderzoeken hebben we bepaalde wetmatigheden vast geteld zoals E=MC2. Terwijl tal van natuurkundige processen specifiek beschreven zijn, is de kennis over de dagelijkse realiteit nog beperkt. Geen enkele westerse wetenschapper zou iets kunnen zeggen over wat er volgende week in de krant staat, of wie ik morgen tegenkom op straat. Deze gedachte bracht me bij mijn I Ching.
De I Ching is een orakelboek dat in China al meer dan 3000 jaar gebruikt wordt. Ik raadpleeg dit boek af en toe om meer inzichten te krijgen in bepaalde situaties of problemen. Hoe het boek opereert is voor mij een mysterie. Vandaar de vraag hoe het kan dat de wijsheden in dit oude boek inzicht kunnen geven in verloop van huidige situaties? En of de Chinese benadering van de werkelijkheid ons misschien kunnen helpen het zicht op de werkelijkheid te verbeteren of in elk geval te verrijken?
Voor ik deze vraag kan beantwoorden is het misschien belangrijk om eerst een paar belangrijke verschillen tussen westerse opvattingen en Chinese opvattingen na te gaan. Hiervoor ben ik te rade bij de inleiding van mijn I Ching*
Het belangrijkste uitgangspunt van de Chinezen is de Tao. Hoewel beschrijvingen van de Tao soms zweverig en poetisch zijn, is de Tao in de basis de complete werkelijkheid die zowel de tijd als het tijdloze omvat. Tao wordt in het oosten gezien als de oorspronkelijke staat van “de werkelijkheid” voordat het door middel van tijd en ruimte in alle huidige tegenstellingen en afgescheiden fenomenen uiteenviel. Sinds deze uiteenspatting klinkt de oorspronkelijke verbonden Tao nog door in alles. Steeds uiten bepaalde basisprincipes van deze Tao zich in ieder element van de werkelijkheid, zowel op macro- als microniveau. Alles draagt “de eenheid” in zich. En tegelijkertijd is ieder moment een expressie van “het oorspronkelijke alles”.
Om de Tao beter te kunnen bevatten heb ik me het voorgesteld worden als een soort van DNA; zoals ons DNA namelijk in elke cel en in alle onderdelen van ons lichaam aanwezig is, zo zit de Tao, als een blauwprint van het geheel, zelfs in de kleinste onderdelen van de werkelijkheid verscholen. En zoals de volledige mens gezien kan worden als expressievorm van het DNA en in verbinding staat met al zijn cellen, zo werkt ook de Tao voortdurend in op de werkelijkheid, omdat het in alles besloten zit.
De I Ching baseert zich op het idee dat we via ons onderbewuste allemaal toegang hebben tot inzicht in de Tao. De overkoepelende Tao bevindt zich ieder moment om ons heen en laat zich het beste zien met behulp van kanselementen. Vandaar dat men voor het raadplegen van de I Ching met muntjes gooit. In het boek staan, als een soort gekraakte DNA code, alle basiselementen van de Tao uitgeschreven. Het gooien van de muntjes is als het ware een handeling die het bewustzijn (focus op de vraag), en de onderbewuste psyche (handeling van het gooien) met de huidige overkoepelende Tao (kansfactor in het moment) verbindt. Door middel van symbolische beschrijvingen in het boek, kan de persoon een antwoord op zijn vraag interpreteren en meer inzicht krijgen over verloop van een huidige persoonlijke situatie.
Ik ben ervan overtuigd dat I Ching werkt, maar vraag me nog steeds af welke houding de Taoistische Chinees heeft ten opzichte van de werkelijkheid en of zijn zienswijze de westerse visie kan verrijken.
In tegenstelling tot in het westen gaan Chinezen veel extremer uit van het idee dat alles met alles in verbinding staat en dat het kleinste onderdeel sporen van het geheel bevat. Binnendringen tot in de kern van iets kan dus tegelijkertijd inzicht geven in de overkoepelende werkelijkheid. Dit is iets wat we in het westen ook beseffen, maar het verschil is dat dit inzicht volgens Chinezen alleen zinvol geïnterpreteerd kan worden als men het geheel in de gaten houdt. Het doorgronden van de werkelijkheid doen Chinezen daarom niet door in te zoomen op gebeurtenissen en details, maar juist door aandacht voor het grotere geheel te houden, zodat ook verbanden tussen ogenschijnlijk losse verschijnselen opgemerkt worden. Ze richten zich hierom niet, zoals westerse wetenschap, op causaal tijdsverloop maar op verbindingen in het moment. Deze verbanden zijn niet gebaseerd op oorzakelijke schakels, maar eerder op symbolische gelijknissen.
Om losse situaties aan elkaar te verbinden is dus aandacht voor het opmerkelijke belangrijk. Wat wij vaak een “onverklaarbare statistieke uitschieter” binnen de wetmatige kansberekeningen noemen, is voor de Chinezen juist de essentiële bron van informatie. Hun aandacht gaat vaak uit naar precies datgene wat in de westerse wetenschap vaak uitgesloten of onbegrepen wordt: het toeval. Vaak hoeven we zelf geen moeite te doen om het toeval op te merken; wie zich open stelt naar de buitenwereld doet dit vrijwel automatisch. Deze toevalligheden geven volgens Chinezen een specifieke manier weer hoe de Tao in een moment tot uitdrukking komt. En juist deze specifieke uitdrukkingen maken haar bevatbaar. Door naar grotere en kleinere verbanden te kijken en de Taoïstische basisprincipes in oog te houden kan vervolgens toeval begrepen en uiteindelijk ook beter voorspeld worden.
Om de houding van de Chinezen te illustreren wil ik het in het volgende voorbeeld gebruiken. Terwijl westerse wetenschap eerder technisch probeert te achterhalen hoe een boom gebladerte krijgt, proberen Chinezen aandacht te vestigen op het geheel. Door meerdere opmerkelijke gebeurtenissen in het moment op symbolische wijze aan elkaar te verbinden (geboorte, frisheid, herstel, kansen, vrije energie, voortplanting) zullen ze het gebladerte niet alleen aan fotosynthese en zonlicht, maar aan het overkoepelende fenomeen “lente” verbinden. En deze lente kunnen ze in het jaar als een gevolg van de winter zien.
Chinezen kijken niet alleen passief naar de omgeving maar zijn ervan overtuigd dat ook de toeschouwer onderdeel is van de Tao. Hierdoor hoeven we niet bang te zijn dat we de werkelijkheid niet “begrijpen”, want intuïtief bevatten we haar al. Daarnaast moeten we in ogenschouw houden dat de werkelijkheid niet langs ons heen opereert, maar ook door ons heen. De lente kan alleen betekenisvol opgemerkt worden, als de toeschouwer deze zelf ook ervaart. Door middel van bepaalde herkenning kan de toeschouwer het symbolische idee van de lente herkennen en bepaalde aspecten van de lente vervolgens ook vertalen naar zowel kleinere als grotere schaal. Je zou kunnen zeggen dat opmerkzaamheid, ervaring, gevoel en poëzie nodig zijn om lente te herkennen en te begrijpen. Precies deze methodiek zetten de Chinezen dus voortdurend in om allerlei opmerkelijke gebeurtenissen te kunnen plaatsen en uiteindelijk ook te voorspellen.
Grip krijgen op de werkelijkheid is volgens de Chinezen dus geen kwestie van meetapparatuur aanschaffen en van zo objectief mogelijk de omgeving aanschouwen, maar juist subjectief betrokken zijn. Persoonlijke betrokkenheid is essentieel voor het begrip en de verbinding. Het verstandelijk benaderen van de werkelijkheid (labelen, onderscheiden, afgrenzen, hiërarchisch indelen) zorgt juist voor verdere versnippering en leidt zelfs tot meer onbegrip van de Tao. Wie dichter bij de Tao wil komen doet er goed aan zoveel mogelijk te verbinden in plaats van af te scheiden.
Hoewel het Taoïsme door het westen als niet wetenschappelijk wordt beschouwd, komt de westerse wetenschap steeds via een omweg tot haar basisprincipes. Zo kwam Pythagoras met “de wet van de grote getallen” tot de conclusie, dat als we lang genoeg met een munt blijven gooien het uiteindelijk vrijwel evenveel kop als munt wordt. Dit zou kunnen duiden op de Tao die zich volgens Taoisten uiteindelijk altijd in harmonisch Ying-Yang evenwicht uitdrukt. Ook heeft de kwantummechanica gezien dat de werkelijkheid is opgebouwd uit kleine deeltjes die niet voegen aan algemene wetmatigheden, maar in verbinding staan met de observator. Ook zien we steeds vaker dat dingen op microniveau op grote schaal doorklinken en ook terug te vinden zijn.
Hoeveel het wel prettig is dat de wetenschap op zijn tijd met bepaalde feiten komt, hebben de Chinezen het misschien al duizenden jaren bij het rechte eind. Als we de oude lessen in ogenschouw nemen, blijkt dat we de werkelijkheid misschien pas echt goed kunnen benaderen als we ons verstand uitschakelen en ons onbewuste laten spreken. En dat we het misschien pas echt weergeven met gevoelsmatige symbolen in plaats van objectieve feiten; pas echt aanvoelen met open aandacht en intuïtie in plaats van verfijnde apparatuur en dat we de werkelijkheid pas echt begrijpen als we verbinden in plaats van onderscheiden. Kortom; wie inzicht wil krijgen in wat er in werkelijkheid gebeurt en wat zich in de toekomst gaat afspelen, moet de werkelijkheid misschien niet als werkelijkheid beschouwen, maar als verlengde, onderdeel en tegelijk ook als afspiegeling van zichzelf.