Wat wil je bereiken en waar wil je heen? Tal van zelfhulpmethodes om ons leven op de rails te krijgen, beginnen met deze vragen. Het nastreven van doelen wordt veelal gezien als een gezonde methode voor ontwikkeling en geluk. Doelgericht denken helpt ons problemen onder ogen te zien en aan te pakken. We zijn bereid voor onze doelen door diepe dalen te gaan en te vechten. Uitdagingen kunnen ons helpen betere, of in elk geval sterkere personen te worden. Ze zorgen dat ons leven niet vervlakt in het alledaagse, maar steeds in beweging blijft.
Toch heeft doelgerichtheid ook negatieve kanten. De Amerikaanse schrijver Stephen Fry komt in zijn monoloog “Things I wish I had known when I was 18” tot de controversiële uitspraak, dat doelen desastreus zijn voor het leven. Het focussen op doelen zorgt er volgens Fry voor, dat we ons mislukt voelen als we iets niet bereiken, of dat we overvallen worden door een onbevredigd gevoel bij de voltooiing.
Doelgerichtheid zien we vaak als iets dat tot groei en ontwikkeling leidt. Kan het echter ook deze groei juist in de weg staan?
Je zou namelijk kunnen stellen dat veel doelen voortkomen uit egocentrisme, dat ons wijsmaakt dat we dingen missen waar we recht op hebben. We richten bijvoorbeeld al onze energie op de aanschaf van een nieuwe auto of het realiseren van een eigen zaak. We letten daarbij niet op grotere verbanden, maar fixeren ons vaak op ons persoonlijk geluk. De doelgerichtheid kan zo gezien worden als onvermogen om tevreden te zijn, in plaats van een gezond streven naar ontwikkeling. De overtuiging dat alles in de toekomst beter moet worden kan leiden tot ontevredenheid in het heden. Iemand met veel toekomstidealen hoeft zeker niet een “betere” toekomst tegemoet te gaan, dan iemand die simpelweg probeert zich in het heden goed te voelen. Sterker nog; als alles steeds beter moet worden, dan zal dat in de toekomst niet anders zijn. En als elk moment in het heden goed wordt beleefd en benut, dan zal dat ook in de toekomst het geval zijn.
Maar hoe zit het met doelloosheid? Door de grote nadruk op efficiënt handelen wordt doelloosheid tegenwoordig vaak als een slappe tegenhanger van doelgerichtheid gezien. Of doelen nu wel of niet bevredigend werken, ze maken ons wel actief, geconcentreerd en ambitieus. Het doelloze daarentegen mist doorzettingsvermogen en houvast en kan een speelbal worden van omstandigheden. Maar zou iemand zonder doelen per definitie ook ongelukkiger zijn? Wie geen doelen heeft, kan daarin ook niet teleurgesteld worden. Hij laat zich niet sturen door persoonlijke belangen en is hierdoor in staat meer onbevangen op zijn omgeving te reageren. De doelloze persoon kan daardoor misschien juist gelukkiger zijn dan zijn gefixeerde tegenhanger. Hij staat losser in het leven en kan daardoor meer onbevangen waarnemen en reageren en zich natuurlijker ontwikkelen dan iemand die een uitgestippeld traject doorloopt.
Zou doelloosheid dan de beste houding zijn om de meest harmonische en waardevolle relatie met de omgeving aan te gaan? Of hebben we voor een betekenisvolle relatie toch de doelgerichtheid nodig om ons niet te verliezen in nihilisme?
Om deze nogal abstracte vraag voor mijzelf duidelijker te krijgen, wil ik de metafoor gebruiken van de reiziger en de verschillende manieren waarop een reis kan worden afgelegd in kaart brengen.
Het doelgericht zijn kan vergeleken worden met de bestemmingsgerichte manier van reizen. Vooral toeristen zullen hun reizen richten op bepaalde plekken. Landen en bezienswaardigheden worden letterlijk opgevat als doelen die behaald moeten worden. Om deze doelen zo aantrekkelijk mogelijk te maken, worden ze door reisbureaus en reisgidsen verleidelijk weergegeven. De reiziger maakt vervolgens een keuze al naar gelang zijn behoeftes en vorige ervaringen. Eenmaal op de nieuwe bestemming aangekomen, wordt de waarneming van de reiziger gekleurd door de stereotypen die hem vooraf werden aangeleverd. Het zien van de bekende beelden, zoals blauwe stranden of folklorische taferelen, geven hem het gevoel dat hij zijn doel bereikt heeft. Om de “prestaties” te bezegelen voor het thuisfront, legt hij alles zoveel mogelijk vast op film en foto. Na de belangrijkste bezienswaardigheden te zijn afgegaan, meent de bestemmingsgerichte reiziger het land “veroverd” te hebben en kan hij, het liefst zo snel mogelijk, weer door naar een volgende bestemming.
De zwerver vertegenwoordigt een ander uiterste van het reizen. Bij hem is de fixatie op het doel of de bestemming afwezig. Waar de bestemmingsgerichte toerist zo snel en soepel mogelijk van a naar b gaat en bijvoorbeeld het vliegtuig pakt, is voor de zwerver de weg ertussen het belangrijkst. Hij is eerder geneigd van langzame voertuigen gebruik te maken of te gaan lopen. Door deze meer manier van voortbewegen, maar ook door de afwezigheid van stereotypische doelen, komt de zwerver op andere plaatsen en neemt hij op een andere manier waar. Hij beziet de dingen meer op het moment zelf, met minder vooraf gevormde ideeën.
Het voordeel van doelgericht reizen is dat men veel nieuwe ervaringen en indrukken opdoet. Het nadeel is dat men nogal eenzijdig gaat waarnemen door vooraf gevormde en stereotypische ideeën. Ook kan de fixatie op het nieuwe in de toekomst een gevoel van rusteloosheid teweeg brengen.
Het voordeel van zwerven is dat men op een meer oorspronkelijke en persoonlijke manier blijft waarnemen, zonder gehaastheid. Het nadeel kan zijn dat er bij de zwerver een gebrek aan initiatief en interactie kan ontstaan. De zwerfdrang kan voortkomen uit aversie tegen het gesettelde leven. Eenmaal in volledige ongebondenheid kan de zwerver gemakkelijk de controle kwijtraken en zich een nihilistische levenshouding aanmeten.
Na het overdenken van de voor- en nadelen van deze reismanieren, zou het waarschijnlijk logisch zijn om tot een middenweg te komen. Ik zou kunnen zeggen, dat de toerist zich losser moet gaan bewegen en zijn doelen flexibeler moet stellen. Of dat de zwerver toch vaste punten moet nemen waar hij zich in zijn dwaalspoor op richt. Ook zou wellicht de boeddhistische uitspraak “niet de bestemming is het doel, maar de weg zelf” een wijs advies kunnen zijn voor zowel de zwerver als de toerist. Toch vind ik al deze oplossingen nog te vaag.
Wat meer tot mijn verbeelding spreekt is een derde manier van reizen, namelijk de nomadische. Met ons geloof in ontwikkeling en vaste zekerheden staan we vaak sceptisch tegenover de leefwijze van primitieve stammen. Toch zou hun manier van leven een waardevolle boodschap kunnen bevatten.
De nomadische manier van reizen was cyclisch en gebonden aan seizoenen. Ze legden vaste routes af, die er op waren ingesteld de seizoenen zo goed mogelijk te benutten. Deze vaste migratiepatronen konden worden aangepast als natuurrampen of oorlogen dit noodzakelijk maakten. Ze zagen hun omgeving niet als iets wat los van henzelf stond. Er was als het ware een evenwichtige wisselwerking. Het land werd benut, maar niet uitgebuit en er werden niet meer goederen meegevoerd dan strikt noodzakelijk was. Hun voordurende reis was niet een bestemmingsgerichte of richtingsloze reis, maar een harmonieus meebewegen met landschap en tijd.
Hoe zou deze nomadische manier van reizen kunnen worden teruggekoppeld naar ons moderne leven en het wel of niet stellen van doelen?
In haar boek “Op Doorreis” definieert Rosi Braidotti het nomadisch denken voor de 21ste eeuw. Geïnspireerd door de Franse Filosoof Gilles Deleuze, stelt ze dat we moeten loskomen van statische denkpatronen. Doelmatige fixaties, ideeën over vaststaande identiteiten, tegenstellingen en lineaire verbanden, passen naar haar idee niet meer bij de huidige technologische tijd. Een natuurlijker en meer gepast idee over identiteit is om het te zien als een wordingsproces, met vloeibare overgangen en voortdurende verschuivingen.
In de visie van Braidotti houden de begrippen doelgerichtheid en doelloosheid verband met onze opvatting van identiteit. Sterke doelgerichtheid lijkt samen te hangen met een vaststaande, gefixeerde identiteit, terwijl doelloosheid een gevoel van zelfverlies kan veroorzaken.
Braidotti is echter van mening, dat er geen sprake is van zelfverlies, omdat een vaststaande identiteit in feite een illusie is. De identiteit is steeds in wording en in interactie met een voortdurend veranderende omgeving. Wanneer identiteit wordt opgevat als een wordingsproces, dan worden doelen ook vanzelf flexibel en minder vaststaand.
De vraag welke houding het beste is: doelgerichtheid of doelloosheid? blijkt dus niet eenduidig te kunnen worden beantwoord.
Onze identiteit is steeds in wording en eigenlijk is ons “zelf” voortdurend op reis.
Dit wordingsproces is niet lineair; het volgt geen vaste lijn.
Er is sprake van een constante interactie met de omgeving en met anderen.
Het is daarbij niet meer van belang om een gefixeerd doel te bereiken, omdat de doelen in feite ook steeds veranderen en meebewegen.
Als je steeds actief tracht in interactie te blijven met de omgeving, dan is dat een doel op zichzelf en is ook doelloosheid van minder belang.
De beste houding lijkt te zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende omgeving, zonder vaste doelen, maar niet doelloos; voortdurend op doorreis over flexibele trajecten als een moderne nomade.
Toch heeft doelgerichtheid ook negatieve kanten. De Amerikaanse schrijver Stephen Fry komt in zijn monoloog “Things I wish I had known when I was 18” tot de controversiële uitspraak, dat doelen desastreus zijn voor het leven. Het focussen op doelen zorgt er volgens Fry voor, dat we ons mislukt voelen als we iets niet bereiken, of dat we overvallen worden door een onbevredigd gevoel bij de voltooiing.
Doelgerichtheid zien we vaak als iets dat tot groei en ontwikkeling leidt. Kan het echter ook deze groei juist in de weg staan?
Je zou namelijk kunnen stellen dat veel doelen voortkomen uit egocentrisme, dat ons wijsmaakt dat we dingen missen waar we recht op hebben. We richten bijvoorbeeld al onze energie op de aanschaf van een nieuwe auto of het realiseren van een eigen zaak. We letten daarbij niet op grotere verbanden, maar fixeren ons vaak op ons persoonlijk geluk. De doelgerichtheid kan zo gezien worden als onvermogen om tevreden te zijn, in plaats van een gezond streven naar ontwikkeling. De overtuiging dat alles in de toekomst beter moet worden kan leiden tot ontevredenheid in het heden. Iemand met veel toekomstidealen hoeft zeker niet een “betere” toekomst tegemoet te gaan, dan iemand die simpelweg probeert zich in het heden goed te voelen. Sterker nog; als alles steeds beter moet worden, dan zal dat in de toekomst niet anders zijn. En als elk moment in het heden goed wordt beleefd en benut, dan zal dat ook in de toekomst het geval zijn.
Maar hoe zit het met doelloosheid? Door de grote nadruk op efficiënt handelen wordt doelloosheid tegenwoordig vaak als een slappe tegenhanger van doelgerichtheid gezien. Of doelen nu wel of niet bevredigend werken, ze maken ons wel actief, geconcentreerd en ambitieus. Het doelloze daarentegen mist doorzettingsvermogen en houvast en kan een speelbal worden van omstandigheden. Maar zou iemand zonder doelen per definitie ook ongelukkiger zijn? Wie geen doelen heeft, kan daarin ook niet teleurgesteld worden. Hij laat zich niet sturen door persoonlijke belangen en is hierdoor in staat meer onbevangen op zijn omgeving te reageren. De doelloze persoon kan daardoor misschien juist gelukkiger zijn dan zijn gefixeerde tegenhanger. Hij staat losser in het leven en kan daardoor meer onbevangen waarnemen en reageren en zich natuurlijker ontwikkelen dan iemand die een uitgestippeld traject doorloopt.
Zou doelloosheid dan de beste houding zijn om de meest harmonische en waardevolle relatie met de omgeving aan te gaan? Of hebben we voor een betekenisvolle relatie toch de doelgerichtheid nodig om ons niet te verliezen in nihilisme?
Om deze nogal abstracte vraag voor mijzelf duidelijker te krijgen, wil ik de metafoor gebruiken van de reiziger en de verschillende manieren waarop een reis kan worden afgelegd in kaart brengen.
Het doelgericht zijn kan vergeleken worden met de bestemmingsgerichte manier van reizen. Vooral toeristen zullen hun reizen richten op bepaalde plekken. Landen en bezienswaardigheden worden letterlijk opgevat als doelen die behaald moeten worden. Om deze doelen zo aantrekkelijk mogelijk te maken, worden ze door reisbureaus en reisgidsen verleidelijk weergegeven. De reiziger maakt vervolgens een keuze al naar gelang zijn behoeftes en vorige ervaringen. Eenmaal op de nieuwe bestemming aangekomen, wordt de waarneming van de reiziger gekleurd door de stereotypen die hem vooraf werden aangeleverd. Het zien van de bekende beelden, zoals blauwe stranden of folklorische taferelen, geven hem het gevoel dat hij zijn doel bereikt heeft. Om de “prestaties” te bezegelen voor het thuisfront, legt hij alles zoveel mogelijk vast op film en foto. Na de belangrijkste bezienswaardigheden te zijn afgegaan, meent de bestemmingsgerichte reiziger het land “veroverd” te hebben en kan hij, het liefst zo snel mogelijk, weer door naar een volgende bestemming.
De zwerver vertegenwoordigt een ander uiterste van het reizen. Bij hem is de fixatie op het doel of de bestemming afwezig. Waar de bestemmingsgerichte toerist zo snel en soepel mogelijk van a naar b gaat en bijvoorbeeld het vliegtuig pakt, is voor de zwerver de weg ertussen het belangrijkst. Hij is eerder geneigd van langzame voertuigen gebruik te maken of te gaan lopen. Door deze meer manier van voortbewegen, maar ook door de afwezigheid van stereotypische doelen, komt de zwerver op andere plaatsen en neemt hij op een andere manier waar. Hij beziet de dingen meer op het moment zelf, met minder vooraf gevormde ideeën.
Het voordeel van doelgericht reizen is dat men veel nieuwe ervaringen en indrukken opdoet. Het nadeel is dat men nogal eenzijdig gaat waarnemen door vooraf gevormde en stereotypische ideeën. Ook kan de fixatie op het nieuwe in de toekomst een gevoel van rusteloosheid teweeg brengen.
Het voordeel van zwerven is dat men op een meer oorspronkelijke en persoonlijke manier blijft waarnemen, zonder gehaastheid. Het nadeel kan zijn dat er bij de zwerver een gebrek aan initiatief en interactie kan ontstaan. De zwerfdrang kan voortkomen uit aversie tegen het gesettelde leven. Eenmaal in volledige ongebondenheid kan de zwerver gemakkelijk de controle kwijtraken en zich een nihilistische levenshouding aanmeten.
Na het overdenken van de voor- en nadelen van deze reismanieren, zou het waarschijnlijk logisch zijn om tot een middenweg te komen. Ik zou kunnen zeggen, dat de toerist zich losser moet gaan bewegen en zijn doelen flexibeler moet stellen. Of dat de zwerver toch vaste punten moet nemen waar hij zich in zijn dwaalspoor op richt. Ook zou wellicht de boeddhistische uitspraak “niet de bestemming is het doel, maar de weg zelf” een wijs advies kunnen zijn voor zowel de zwerver als de toerist. Toch vind ik al deze oplossingen nog te vaag.
Wat meer tot mijn verbeelding spreekt is een derde manier van reizen, namelijk de nomadische. Met ons geloof in ontwikkeling en vaste zekerheden staan we vaak sceptisch tegenover de leefwijze van primitieve stammen. Toch zou hun manier van leven een waardevolle boodschap kunnen bevatten.
De nomadische manier van reizen was cyclisch en gebonden aan seizoenen. Ze legden vaste routes af, die er op waren ingesteld de seizoenen zo goed mogelijk te benutten. Deze vaste migratiepatronen konden worden aangepast als natuurrampen of oorlogen dit noodzakelijk maakten. Ze zagen hun omgeving niet als iets wat los van henzelf stond. Er was als het ware een evenwichtige wisselwerking. Het land werd benut, maar niet uitgebuit en er werden niet meer goederen meegevoerd dan strikt noodzakelijk was. Hun voordurende reis was niet een bestemmingsgerichte of richtingsloze reis, maar een harmonieus meebewegen met landschap en tijd.
Hoe zou deze nomadische manier van reizen kunnen worden teruggekoppeld naar ons moderne leven en het wel of niet stellen van doelen?
In haar boek “Op Doorreis” definieert Rosi Braidotti het nomadisch denken voor de 21ste eeuw. Geïnspireerd door de Franse Filosoof Gilles Deleuze, stelt ze dat we moeten loskomen van statische denkpatronen. Doelmatige fixaties, ideeën over vaststaande identiteiten, tegenstellingen en lineaire verbanden, passen naar haar idee niet meer bij de huidige technologische tijd. Een natuurlijker en meer gepast idee over identiteit is om het te zien als een wordingsproces, met vloeibare overgangen en voortdurende verschuivingen.
In de visie van Braidotti houden de begrippen doelgerichtheid en doelloosheid verband met onze opvatting van identiteit. Sterke doelgerichtheid lijkt samen te hangen met een vaststaande, gefixeerde identiteit, terwijl doelloosheid een gevoel van zelfverlies kan veroorzaken.
Braidotti is echter van mening, dat er geen sprake is van zelfverlies, omdat een vaststaande identiteit in feite een illusie is. De identiteit is steeds in wording en in interactie met een voortdurend veranderende omgeving. Wanneer identiteit wordt opgevat als een wordingsproces, dan worden doelen ook vanzelf flexibel en minder vaststaand.
De vraag welke houding het beste is: doelgerichtheid of doelloosheid? blijkt dus niet eenduidig te kunnen worden beantwoord.
Onze identiteit is steeds in wording en eigenlijk is ons “zelf” voortdurend op reis.
Dit wordingsproces is niet lineair; het volgt geen vaste lijn.
Er is sprake van een constante interactie met de omgeving en met anderen.
Het is daarbij niet meer van belang om een gefixeerd doel te bereiken, omdat de doelen in feite ook steeds veranderen en meebewegen.
Als je steeds actief tracht in interactie te blijven met de omgeving, dan is dat een doel op zichzelf en is ook doelloosheid van minder belang.
De beste houding lijkt te zijn om mee te bewegen met de steeds veranderende omgeving, zonder vaste doelen, maar niet doelloos; voortdurend op doorreis over flexibele trajecten als een moderne nomade.