De vraag “Wie ben ik?” vormt al eeuwenlang een kernvraag van het menselijk bestaan. Filosofen hebben zich er het hoofd over gebroken. Kunstenaars hebben er geprobeerd expressie aan te geven en boeddhisten hebben er op gemediteerd. De vraag is complex en alomvattend en grijpt terug naar de kern van ons bestaan.
Er zijn veel verschillende benaderingen voor het zelf. Je kunt een meer spirituele denkwijze hanteren en proberen jezelf voor te stellen als “een goddelijk licht in het veld van de eindeloze mogelijkheden”[1] of op een meer filosofische denkwijze jezelf zien als “Ordenend Subject” in de chaotische werkelijkheid, of een meer kunstzinnige visie hebben en jezelf zien als “een creërende kracht” , maar ook simpelweg als een uitstekende kapper of lieve moeder. Uiteindelijk gaat het er steeds om dat we onszelf definiëren ten opzichte van de wereld. Het is lastig uit te vinden wat de meest aantrekkelijke en toepasbare visie op het zelf is.
Ook als we niet bewust over ons bestaan nadenken, ontkomen we niet aan het feit, dat we met ons lichaam, onze handelingen en processen uitdrukken wie we zijn. Je zou kunnen stellen dat iedere gedachte, handeling en uitspraak een onderdeel is van ons zijn. Een mensenleven is in dit geval een lange uiteenzetting over het eigen bestaan, dat zich blijft continueren tot aan het sterfbed. Toch zou een levenslange registratie van iedere expressie waarschijnlijk niet de beste indicatie geven van wie iemand was. Wanneer een persoon zijn leven lang, ieder moment gevolgd zou worden door een camera, zou het beeldmateriaal in zijn volledigheid nietszeggend en onhanteerbaar worden. De momenten dat we naar het toilet gaan, televisie kijken of slapen worden in autobiografische films meestal weggelaten. Ook ons geheugen filtert deze momenten vaak automatisch uit, simpelweg omdat deze momenten meestal aandachtloos worden ondergaan en ze niet belangrijk genoeg zijn om te onthouden. Om het eigen “zijn” overzichtelijk en begrijpelijk te maken, onthouden we een soort van kernexpressies en kernherinneringen van onszelf.
Maar wat zijn nu precies die kernexpressies waarmee we onszelf aanduiden? Tijdens bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek of een intrede in de groep, worden we geacht met een beschrijving van onszelf te komen. We proberen dan als het ware een extract van onszelf te geven, dat aan onze huidige toestand voorbij gaat. We grijpen hiervoor terug naar ons zelfbeeld; een soort wazige en instabiele samenklontering van alle kennis over onszelf. Het is onmogelijk exact te achterhalen hoe we ons zelfbeeld vormen. Toch lijkt het me vaak een combinatie een van aantal factoren zoals: behaalde resultaten of juist mislukkingen uit het verleden, opinies van anderen, machtsposities en bezittingen, afkomst, geloof, een vergelijking met anderen en het huidige humeur.
Zo kunnen we onszelf dik, dun, mooi, lelijk, rijk, arm, vriendelijk of koppig, wereldvreemd of sociaal, christelijk of moslim vinden. Maar we kunnen dit alleen maar “zijn” in ons zelfbeeld, als we eerst hebben gecategoriseerd, vergeleken, herkend, geïnterpreteerd, herinnerd. Het zelfbeeld wordt in dit geval gevormd of in elk geval sterk beïnvloed door een rationele vorm van denken. Maar is het denken wel zo rationeel en objectief?
Al in 1637 schreef Descartes zijn welbekende uitspraak: “Cognito ergo sum” (ik denk dus ik ben). Decartes was jarenlang bezig geweest met het vinden van zekerheden in de wereld. Dit deed hij door elke zintuiglijke waarneming te beproeven op stabiliteit. Als hij niet met zekerheid kon stellen of een waarneming waar was, moest hij deze verwerpen. Op het resterende wilde hij zijn filosofie baseren. Maar des te langer Decartes zocht naar een vaste bodem, des te meer hij in het duister tastte en uiteindelijk besefte hij dat alles in de wereld instabiel is, in elkaar overloopt, wegvaagt, van vorm veranderd of een grote illusie is. Zelfs het menselijke lichaam, waar de menselijke geest of het denken (voor Descartes hetzelfde) in huist, is aan de chaotische structuur van de aarde onderhevig. Het enige in de wereld waar Decartes niet aan kon twijfelen, was het feit dat hij twijfelde en dus dacht. Het denken was als een rots in de branding en vormde het enige houvast voor het verder ontdekken van de wereld buiten het “zelf”.
Hij ging verder, door te stellen dat de werkelijkheid er zonder mensen nietszeggend en doelloos bijligt en dat de mens haar door middel van observaties, zingevingen en betekenissen kan verdiepen en bespelen. Met ons autonome denken zijn we als enige wezens in staat de mechanische en meedogenloze natuurwetten te doorgronden en in te zetten voor onze eigen doeleinden.
Zijn filosofie wordt vaak gezien als een lofrede voor het rationele, individualistische denken op het beginpunt van de verlichting.
Inmiddels, 374 jaren verder, staan we cynischer tegenover het rationele denken van Descartes. We weten dat we moeten oppassen voor een te streng onderscheid tussen subject en object. Veel filosofen na Decartes, bijvoorbeeld Hegel, verwijten hem dat hij ten onrechte een te dualistische manier van denken stimuleert. Door een te zware nadruk op verschillen wordt de wereld ten onrechte zwart/wit gemaakt.
Ook het onderscheid tussen lichaam en geest, dat Decartes maakt, moet nader worden bezien. Voelen we ons een dag lichamelijk niet goed, dan gaat ons denken en ons wereldbeeld hier automatisch en vaak ongemerkt in mee. Ook andersom is bewezen, dat ons denken ons lichamelijk ziek kan maken.
Hoewel we weten dat de meeste zaken in de wereld niet zwart- wit zijn, hebben we, naar mijn idee, ook vandaag de dag nog de neiging de wereld in opposities in te delen. Het gaat vaak of goed, of slecht, een persoon is aardig of onaardig, iets is mislukt of gelukt, vreemd of bekend, exotisch of alledaags. Ook de idee van het menselijk denken, als ordenend vermogen, wordt nog steeds gehandhaafd. Er zijn talloze zelfhulpboeken die benadrukken dat je eigen werkelijkheid voortvloeit uit je denken. Als je depressief bent, kun je beter iets veranderen aan je denken, dan een relaxoord in Thailand te bezoeken. De kans is namelijk groot, dat je denken je wereld zal blijven kleuren, ongeacht de positie van waaruit je haar waarneemt.
Je kan je afvragen of ons ordenend, categoriserend denken over de wereld, niet onafscheidelijk is verbonden met ons zelfbewustzijn. Verliezen we onze visie over de wereld, dan lijkt het net alsof we onszelf ook verliezen.
Heel toepasselijk heeft Joep Dohmen zijn boek over de levenskunst in de filosofie dan ook “Tegen de onverschilligheid” genoemd. Hij haalt hierin steeds verschillende filosofen aan, die over het zelf hebben nagedacht. Zijn brandpunt hierin is Nietszche, die vindt dat het leven alles behalve een gedachteloos toeval mag zijn. Een krachtige visie op het zelf en de wereld lijkt de basisvoorwaarde voor een zinvol leven. Zelf nadenken is de enige manier om aan leegte te ontsnappen en maakt dat we echt betekenisvol kunnen handelen in plaats van passief met de massa mee te gaan.
Maar blijven we hiermee nu niet juist hangen in het rationele, hiërarchische denken van Decartes? Is zelfverlies nu echt de negatieve component van zelfbewustzijn? En moeten we onszelf direct wakker schudden zodra we wegzakken in een roes?
Eerder schreef ik dat handelingen die geen aandacht vragen, vaak niet in het geheugen beklijven. Maar het kan ook zijn, dat we dit soort momenten te veel rationeel overdenken. We weten allemaal, dat als we ons teveel bewust zijn van onszelf op een feestje, we hoogstwaarschijnlijk geen geslaagde avond zullen hebben. We zijn bezig met ons uiterlijk, horen onze eigen stem, denken teveel na over wat we moeten zeggen en maken daarbij een verlegen of ongemakkelijke indruk. Sporters of biljarters, die iedere handeling rationeel zullen analyseren, zullen minder goed en met minder plezier spelen dan sporters die dit niet hoeven te doen. Een kunstenaar weet vaak maar al te goed, dat je een werk kunt dood analyseren. Liever analyseren we achteraf, als het onbewuste haar werk heeft gedaan, als we na een geslaagd feest thuis zijn gekomen, of als we een tenniswedstrijd hebben gewonnen.
Het zelf lijkt zich dus uitstekend, of misschien zelfs het beste uit te kunnen drukken in gedachteloze momenten. Wat Descartes als voornaamste, menselijke kwaliteit noemt, namelijk het bewust en logisch nadenken, vormt vaak een belemmering voor het beleven van betekenisvolle momenten. Ons zelfbewustzijn dat vaak gezien wordt als iets dat ons verheft boven de rest van de wereld, kan onze eigen natuurlijke expressie tegenwerken.
Voor onze individuele expressie, lijkt het ‘t beste om onze drang tot onderscheid uit te schakelen en onszelf zoveel mogelijk in het moment op te laten gaan en op een bijna impulsief niveau te handelen. Pas in rustige momenten kunnen we onszelf analyseren en de koers van het onbewuste aanpassen. Zelfbewustzijn en zelfverlies lijken zo dus geen elkaar uitsluitende componenten, maar essentiële ingrediënten die in combinatie de basis vormen voor de expressie van het zelf.
[1] Deepak Chopra “Het veld van de eindeloze mogelijkheden” pag 22
Er zijn veel verschillende benaderingen voor het zelf. Je kunt een meer spirituele denkwijze hanteren en proberen jezelf voor te stellen als “een goddelijk licht in het veld van de eindeloze mogelijkheden”[1] of op een meer filosofische denkwijze jezelf zien als “Ordenend Subject” in de chaotische werkelijkheid, of een meer kunstzinnige visie hebben en jezelf zien als “een creërende kracht” , maar ook simpelweg als een uitstekende kapper of lieve moeder. Uiteindelijk gaat het er steeds om dat we onszelf definiëren ten opzichte van de wereld. Het is lastig uit te vinden wat de meest aantrekkelijke en toepasbare visie op het zelf is.
Ook als we niet bewust over ons bestaan nadenken, ontkomen we niet aan het feit, dat we met ons lichaam, onze handelingen en processen uitdrukken wie we zijn. Je zou kunnen stellen dat iedere gedachte, handeling en uitspraak een onderdeel is van ons zijn. Een mensenleven is in dit geval een lange uiteenzetting over het eigen bestaan, dat zich blijft continueren tot aan het sterfbed. Toch zou een levenslange registratie van iedere expressie waarschijnlijk niet de beste indicatie geven van wie iemand was. Wanneer een persoon zijn leven lang, ieder moment gevolgd zou worden door een camera, zou het beeldmateriaal in zijn volledigheid nietszeggend en onhanteerbaar worden. De momenten dat we naar het toilet gaan, televisie kijken of slapen worden in autobiografische films meestal weggelaten. Ook ons geheugen filtert deze momenten vaak automatisch uit, simpelweg omdat deze momenten meestal aandachtloos worden ondergaan en ze niet belangrijk genoeg zijn om te onthouden. Om het eigen “zijn” overzichtelijk en begrijpelijk te maken, onthouden we een soort van kernexpressies en kernherinneringen van onszelf.
Maar wat zijn nu precies die kernexpressies waarmee we onszelf aanduiden? Tijdens bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek of een intrede in de groep, worden we geacht met een beschrijving van onszelf te komen. We proberen dan als het ware een extract van onszelf te geven, dat aan onze huidige toestand voorbij gaat. We grijpen hiervoor terug naar ons zelfbeeld; een soort wazige en instabiele samenklontering van alle kennis over onszelf. Het is onmogelijk exact te achterhalen hoe we ons zelfbeeld vormen. Toch lijkt het me vaak een combinatie een van aantal factoren zoals: behaalde resultaten of juist mislukkingen uit het verleden, opinies van anderen, machtsposities en bezittingen, afkomst, geloof, een vergelijking met anderen en het huidige humeur.
Zo kunnen we onszelf dik, dun, mooi, lelijk, rijk, arm, vriendelijk of koppig, wereldvreemd of sociaal, christelijk of moslim vinden. Maar we kunnen dit alleen maar “zijn” in ons zelfbeeld, als we eerst hebben gecategoriseerd, vergeleken, herkend, geïnterpreteerd, herinnerd. Het zelfbeeld wordt in dit geval gevormd of in elk geval sterk beïnvloed door een rationele vorm van denken. Maar is het denken wel zo rationeel en objectief?
Al in 1637 schreef Descartes zijn welbekende uitspraak: “Cognito ergo sum” (ik denk dus ik ben). Decartes was jarenlang bezig geweest met het vinden van zekerheden in de wereld. Dit deed hij door elke zintuiglijke waarneming te beproeven op stabiliteit. Als hij niet met zekerheid kon stellen of een waarneming waar was, moest hij deze verwerpen. Op het resterende wilde hij zijn filosofie baseren. Maar des te langer Decartes zocht naar een vaste bodem, des te meer hij in het duister tastte en uiteindelijk besefte hij dat alles in de wereld instabiel is, in elkaar overloopt, wegvaagt, van vorm veranderd of een grote illusie is. Zelfs het menselijke lichaam, waar de menselijke geest of het denken (voor Descartes hetzelfde) in huist, is aan de chaotische structuur van de aarde onderhevig. Het enige in de wereld waar Decartes niet aan kon twijfelen, was het feit dat hij twijfelde en dus dacht. Het denken was als een rots in de branding en vormde het enige houvast voor het verder ontdekken van de wereld buiten het “zelf”.
Hij ging verder, door te stellen dat de werkelijkheid er zonder mensen nietszeggend en doelloos bijligt en dat de mens haar door middel van observaties, zingevingen en betekenissen kan verdiepen en bespelen. Met ons autonome denken zijn we als enige wezens in staat de mechanische en meedogenloze natuurwetten te doorgronden en in te zetten voor onze eigen doeleinden.
Zijn filosofie wordt vaak gezien als een lofrede voor het rationele, individualistische denken op het beginpunt van de verlichting.
Inmiddels, 374 jaren verder, staan we cynischer tegenover het rationele denken van Descartes. We weten dat we moeten oppassen voor een te streng onderscheid tussen subject en object. Veel filosofen na Decartes, bijvoorbeeld Hegel, verwijten hem dat hij ten onrechte een te dualistische manier van denken stimuleert. Door een te zware nadruk op verschillen wordt de wereld ten onrechte zwart/wit gemaakt.
Ook het onderscheid tussen lichaam en geest, dat Decartes maakt, moet nader worden bezien. Voelen we ons een dag lichamelijk niet goed, dan gaat ons denken en ons wereldbeeld hier automatisch en vaak ongemerkt in mee. Ook andersom is bewezen, dat ons denken ons lichamelijk ziek kan maken.
Hoewel we weten dat de meeste zaken in de wereld niet zwart- wit zijn, hebben we, naar mijn idee, ook vandaag de dag nog de neiging de wereld in opposities in te delen. Het gaat vaak of goed, of slecht, een persoon is aardig of onaardig, iets is mislukt of gelukt, vreemd of bekend, exotisch of alledaags. Ook de idee van het menselijk denken, als ordenend vermogen, wordt nog steeds gehandhaafd. Er zijn talloze zelfhulpboeken die benadrukken dat je eigen werkelijkheid voortvloeit uit je denken. Als je depressief bent, kun je beter iets veranderen aan je denken, dan een relaxoord in Thailand te bezoeken. De kans is namelijk groot, dat je denken je wereld zal blijven kleuren, ongeacht de positie van waaruit je haar waarneemt.
Je kan je afvragen of ons ordenend, categoriserend denken over de wereld, niet onafscheidelijk is verbonden met ons zelfbewustzijn. Verliezen we onze visie over de wereld, dan lijkt het net alsof we onszelf ook verliezen.
Heel toepasselijk heeft Joep Dohmen zijn boek over de levenskunst in de filosofie dan ook “Tegen de onverschilligheid” genoemd. Hij haalt hierin steeds verschillende filosofen aan, die over het zelf hebben nagedacht. Zijn brandpunt hierin is Nietszche, die vindt dat het leven alles behalve een gedachteloos toeval mag zijn. Een krachtige visie op het zelf en de wereld lijkt de basisvoorwaarde voor een zinvol leven. Zelf nadenken is de enige manier om aan leegte te ontsnappen en maakt dat we echt betekenisvol kunnen handelen in plaats van passief met de massa mee te gaan.
Maar blijven we hiermee nu niet juist hangen in het rationele, hiërarchische denken van Decartes? Is zelfverlies nu echt de negatieve component van zelfbewustzijn? En moeten we onszelf direct wakker schudden zodra we wegzakken in een roes?
Eerder schreef ik dat handelingen die geen aandacht vragen, vaak niet in het geheugen beklijven. Maar het kan ook zijn, dat we dit soort momenten te veel rationeel overdenken. We weten allemaal, dat als we ons teveel bewust zijn van onszelf op een feestje, we hoogstwaarschijnlijk geen geslaagde avond zullen hebben. We zijn bezig met ons uiterlijk, horen onze eigen stem, denken teveel na over wat we moeten zeggen en maken daarbij een verlegen of ongemakkelijke indruk. Sporters of biljarters, die iedere handeling rationeel zullen analyseren, zullen minder goed en met minder plezier spelen dan sporters die dit niet hoeven te doen. Een kunstenaar weet vaak maar al te goed, dat je een werk kunt dood analyseren. Liever analyseren we achteraf, als het onbewuste haar werk heeft gedaan, als we na een geslaagd feest thuis zijn gekomen, of als we een tenniswedstrijd hebben gewonnen.
Het zelf lijkt zich dus uitstekend, of misschien zelfs het beste uit te kunnen drukken in gedachteloze momenten. Wat Descartes als voornaamste, menselijke kwaliteit noemt, namelijk het bewust en logisch nadenken, vormt vaak een belemmering voor het beleven van betekenisvolle momenten. Ons zelfbewustzijn dat vaak gezien wordt als iets dat ons verheft boven de rest van de wereld, kan onze eigen natuurlijke expressie tegenwerken.
Voor onze individuele expressie, lijkt het ‘t beste om onze drang tot onderscheid uit te schakelen en onszelf zoveel mogelijk in het moment op te laten gaan en op een bijna impulsief niveau te handelen. Pas in rustige momenten kunnen we onszelf analyseren en de koers van het onbewuste aanpassen. Zelfbewustzijn en zelfverlies lijken zo dus geen elkaar uitsluitende componenten, maar essentiële ingrediënten die in combinatie de basis vormen voor de expressie van het zelf.
[1] Deepak Chopra “Het veld van de eindeloze mogelijkheden” pag 22